Bijvoorbeeld:
-
Emoties (je zegt alles: boos, blij, verdrietig, geschrokken, etc...)
- Personage (je gebruikt je stem anders, je beweegt anders, je doet iemand na, je ziet er anders uit.)
- Handelingen (Wat doe je terwijl je praat? Vluchten, soep eten, een mes slijpen, voetballen, je opmaken etc...)