Mavo 4; de personages, ruimte en tijd in een verhaal beschrijven

De personages, ruimte en tijd in een verhaal beschrijven
Doelen:
*Je kunt de hoofdpersoon en bijfiguren uit een verhaal beschrijven.
*Je kunt tijd in een verhaal herkennen: chronologisch/niet-chronologisch.
*Je kunt een flashback herkennen in een verhaal.
*Je kunt de ruimte in een verhaal herkennen en omschrijven.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

De personages, ruimte en tijd in een verhaal beschrijven
Doelen:
*Je kunt de hoofdpersoon en bijfiguren uit een verhaal beschrijven.
*Je kunt tijd in een verhaal herkennen: chronologisch/niet-chronologisch.
*Je kunt een flashback herkennen in een verhaal.
*Je kunt de ruimte in een verhaal herkennen en omschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Welke uitspraak is waar?
A
Fictie is verzonnen, non-fictie is waargebeurd.
B
Fictie is waargebeurd, non-fictie is verzonnen.

Slide 2 - Quizvraag

Hoofdpersonen
  • De belangrijkste persoon of personen uit een verhaal.
  • Van deze persoon kom je veel te weten, je leert hem heel goed kennen in het verhaal.
  • Het grootste deel van het verhaal beleef je vanuit deze persoon.
  • De hoofdpersoon heeft in het verhaal een belangrijk probleem of een opdracht. Hij of zij heeft een duidelijk doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen.

Slide 3 - Tekstslide

Bijfiguren
  • Bijfiguren zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon.
  • Over bijfiguren kom je minder te weten.
  • Bijfiguren leer je minder goed kennen dan een hoofpersoon.
  • Een bijfiguur kan een helper zijn: hij of zij helpt de hoofdpersoon bij het bereiken van diens doel.
  • Een bijfiguur kan een tegenstander zijn: die maakt het de hoofdpersoon juist moeilijk.

Slide 4 - Tekstslide

Personages beschrijven
Als je een personage uit een verhaal beschrijft, kijk je naar de volgende elementen:
  • het uiterlijk van het personage;
  • belangrijke kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond;
  • karaktereigenschappen die je opmaakt uit wat het personage doet, zegt en denkt;
  • de relaties die het personage heeft met anderen in het verhaal.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Op welke manier werd het personage in de clip beschreven?
A
Het uiterlijk werd beschreven.
B
Er werden belangrijke kenmerken genoemd.
C
Er werden karaktereigenschappen genoemd.
D
De relatie met anderen werd beschreven.

Slide 7 - Quizvraag

Ruimte in verhalen
De ruimte zorgt voor sfeer en spanning in het verhaal. Hieronder kun je ook bijvoorbeeld het weer of het seizoen scharen.
Verschillende soorten ruimte:
* De geografische ruimte
* De sfeerscheppende ruimte
          Versterkend
          Contrasterend
* De sociale ruimte
* De symbolische ruimte

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tijd en tijdsverloop in verhalen

  • Een schrijver kan op verschillende manieren de tijd waarin een verhaal zich afspeelt laten zien. 
  • Er bestaan ook tijdloze verhalen.
  • De tijd die in een verhaal verstrijkt, noem je de vertelde tijd.
  • De tijd die het duurt om een verhaal te vertellen, noem je de verteltijd.

Slide 10 - Tekstslide

  • Als de gebeurtenissen in het verhaal verteld worden in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, wordt het verhaal chronologisch verteld.
  • Je kunt dan wel verwijzen naar dingen die eerder in het verhaal gebeurden (terugverwijzing) of later zullen gebeuren (vooruitwijzing).
  • Als een schrijver de gebeurtenissen in een andere volgorde vertelt dan dat ze gebeurd zijn, is het verhaal niet-chronologisch.
  • De schrijver kan dan gebruik maken van flashbacks of flashforwards.
  • Daarnaast kan de schrijver spelen met hoe uitgebreid hij iets vertelt: vertraging, versnelling, tijdsprong.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Het fragment "Sorry voor m'n verleden" bevatte een ... .
A
flashback
B
terugverwijzing
C
vooruitwijzing

Slide 13 - Quizvraag

Doelen:
*Je kunt de hoofdpersoon en bijfiguren uit een verhaal beschrijven.
*Je kunt tijd in een verhaal herkennen: chronologisch/niet-chronologisch.
*Je kunt een flashback herkennen in een verhaal.
*Je kunt de ruimte in een verhaal herkennen en omschrijven.

Slide 14 - Tekstslide