Personages:
Hoofdperso(o)n(en) -> Je kent de gedachten en gevoelens; maakt een ontwikkeling door.
Bijfiguren -> Leer je oppervlakkig kennen en vooral uiterlijk wordt beschreven.
Tijd:
Chronologisch, flashbacks, vertelde tijd (hoelang de gebeurtenissen in het verhaal duren: uur, week, dag, 10 jaar) en verteltijd (hoeveel tijd de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen: aantal pagina’s, regels, woorden).