vraagzinnen

vraagzinnen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

vraagzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Je leert hoe je een vraagzin maakt.
Je leert wat de vraagwoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

De zin start met het werkwoord

Loop jij naar school?
Drink jij koffie?
Ga jij naar de bioscoop?
Slaap jij op de bank?

De zin start met een vraagwoord

wie
wat
hoe
waar
waarom
wanneer

Slide 3 - Tekstslide

Ik koop een ijsje.
A
Koop ik een ijsje?
B
Ik koop een ijsje?

Slide 4 - Quizvraag

Jullie zitten in de klas
A
Vraagzin
B
Geen vraagzin

Slide 5 - Quizvraag

Lopen de honden buiten?
A
Vraagzin
B
Geen vraagzin

Slide 6 - Quizvraag

De docent staat bij de bus.
A
Staat de docent bij de bus?
B
De docent bij de bus staat?

Slide 7 - Quizvraag

De jongens lopen hard.
A
Lopen de jongens hard?
B
Hard lopen de jongens?

Slide 8 - Quizvraag

Nu oefenen we zelf
Het meisje eet een appel.

Slide 9 - Tekstslide

De docent werkt op de school

Slide 10 - Open vraag

Mevrouw Eline zit in de klas

Slide 11 - Open vraag

De meisjes huilen.

Slide 12 - Open vraag

Wij leren lezen op school.

Slide 13 - Open vraag

oefenen met de vraagwoorden
wie - wat - waar - waarom - wanneer - welke - hoe



Slide 14 - Tekstslide

____ heet je moeder?
A
wie
B
wat
C
hoe
D
wanneer

Slide 15 - Quizvraag

____slaap je?
A
waar
B
wat
C
wie
D
waarom

Slide 16 - Quizvraag

____ boek is van jou?
A
wanneer
B
wie
C
waarom
D
welk

Slide 17 - Quizvraag

____huil je?
A
wie
B
waarom
C
waar
D
hoe

Slide 18 - Quizvraag

____doe je in de pauze?
A
wat
B
wie
C
welke
D
hoe

Slide 19 - Quizvraag

___ leest het boek?
A
wie
B
hoe
C
waar
D
waarom

Slide 20 - Quizvraag

____is het vakantie?
A
hoe
B
wanneer
C
wie
D
waar

Slide 21 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord kan vervangen worden door een naam of namen.

Slide 22 - Tekstslide

Let op!
Als je of jij achter het werkwoord staat, gebruiken we geen t

Jij loopt naar school. -->  Loop jij naar school? 
Jij bent een meisje. --> Ben jij een meisje?

Slide 23 - Tekstslide

Woon je in Nederland?
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Zwemt Fanta in het zwembad?
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Slaap jij in bed?
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Slaapt je broer in bed?
A
goed
B
fout

Slide 27 - Quizvraag

Lees jij een boek?
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quizvraag

Leest Fethawi een boek?
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quizvraag

Leest jij een boek?
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag