Zinsdelen benoemen

Persoonsvorm
- vraagproef
- tijdsproef
- getalproef
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm
- vraagproef
- tijdsproef
- getalproef

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Mijn oudste zus heeft een rode auto.
A
oudste
B
rode
C
heeft
D
zus

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De grote auto stond op de betegelde oprit van ons huis.
A
stond
B
grote
C
betegelde
D
huis

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
In de vertraagde beelden kon je het beter zien.
A
vertraagde
B
zien
C
beter
D
kon

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De huilende baby zette het hele huis op stelten.
A
huilende
B
op stelten
C
zette
D
huis

Slide 5 - Quizvraag

Onderwerp
wie? of wat? + persoonsvorm

Jan maakt in zijn vakantie een reis naar Amerika.


Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Mijn buurman gleed uit over de vloer.
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

De advocaat bepleitte de zaak.
A
bepleitte
B
de zaak
C
advocaat
D
de advocaat

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Bewerkten de boeren de grond?
A
bewerkten
B
de boeren
C
de grond
D
boeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hij verbrandde zijn hand aan het vuur.
A
hij
B
verbrandde
C
hand
D
vuur

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

(werkwoordelijk) gezegde

ALLE werkwoorden in de zin.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Wij hebben de avondvierdaagse gelopen.
A
hebben, gelopen
B
hebben
C
gelopen
D
wij hebben gelopen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Moeder heeft mij een ijsje beloofd.
A
beloofd
B
heeft
C
mij beloofd
D
heeft, beloofd

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Mijn neefje is al drie keer verhuisd.
A
verhuisd
B
drie keer
C
is verhuisd
D
is al verhuisd

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Dat gebeurt bij ons niet elke dag.
A
gebeurt dag
B
gebeurt
C
gebeurt niet elke dag
D
gebeurt elke dag

Slide 16 - Quizvraag