Plaats en tijd

Plaats en tijd
Grammar
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Plaats en tijd
Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Plaats en tijd bepaling

Plaats en tijd komen in de zin allebei achteraan.
My mom works in Utrecht.
My mom works every day.

Plaats en een tijd? Plaats staat VOOR tijd.
My mom works in Utrecht every day.

Slide 2 - Tekstslide

Plaats en tijd

Slide 3 - Tekstslide

Ezelsbruggetje 

P voor T (alfabet)

plaats voor tijd




Slide 4 - Tekstslide

Welke komt eerst?
A
het mag overal staan
B
tijd is aan het begin en plaats aan het einde
C
tijd komt altijd voor plaats
D
plaats komt altijd voor tijd

Slide 5 - Quizvraag

Waar in de zin komt PLAATS en TIJD?
A
in het midden van de zin
B
na het werkwoord
C
achteraan
D
vooraan

Slide 6 - Quizvraag

Is ''in school'' een plaats of tijd?
A
Plaats
B
Tijd

Slide 7 - Quizvraag

Gaat dit over plaats of tijd:
yesterday
A
Plaats
B
Tijd

Slide 8 - Quizvraag

Is ''in the morning'' een plaats of tijd?
A
Tijd
B
Plaats

Slide 9 - Quizvraag

Short exercises
Read the instructions carefully
Take 10 minutes

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken
How did you do?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide