H4 woordsoorten (hw, zw en kw)

Fictie
- Wat moet je inleveren?
- Waar moet je het inleveren?
- Hoe moet je het inleveren?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie
- Wat moet je inleveren?
- Waar moet je het inleveren?
- Hoe moet je het inleveren?

Slide 1 - Tekstslide

Fictie
- Wat moet je inleveren?
Boekpresentatie video (zie Classroom)
- Waar moet je het inleveren?
Je levert je presentatie in via Classroom. Deadline 19 februari 23.59.
- Hoe moet je het inleveren?
Je zet je presentatie op Youtube (gesloten filmpje). Je zet een linkje van het filmpje in een document. Dit document lever je in in Classroom. Instructie staat op Classroom.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding
Woordsoorten
1. PV
2. Strepen
3. OW
4. WG of
     NG
5. LV
Blw
Olw
Zn
Zn-e
Bn
St. bn.
Pers. vnw
Bez. vnw
hw, zw en kw

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica
Je gaat je kennis van grammatica bundelen (zoals bij ying en yang).

- Bij zinsontleding en woordsoorten --> DOET het OW iets?
                                                                             --> IS het OW iets?

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten H4
Het hulpwerkwoord
Het zelfstandig werkwoord
Het koppelwerkwoord

Slide 6 - Tekstslide

Vandaag heeft er een paard door de gang gelopen.
EEN = ....
A
BLW
B
OLW
C
Pers. vnw
D
Bez. vnw

Slide 7 - Quizvraag

Vandaag heeft er een paard door de gang gelopen.
HEEFT = ....
A
HW
B
KW
C
ZW

Slide 8 - Quizvraag

Vandaag heeft er een paard door de gang gelopen.
GELOPEN = ....
A
HW
B
KW
C
ZW

Slide 9 - Quizvraag

Hulpwerkwoord
- Helpt bij het betekenis geven aan het gezegde.
(Helpt bij het maken van het gezegde)

- Het hulpwerkwoord is alleen aanwezig bij zinnen met meerdere werkwoorden.
- Meerdere werkwoorden in de zin? PV is altijd een hulpwerkwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
- Bij een werkwoordelijk gezegde staat er altijd een zelfstandig werkwoord in de zin. Het geeft aan wat het OW DOET.

In de zin:
1 ww? --> Dat is de PV en het zelfstandig werkwoord.
2 ww's? --> PV is hulpwerkwoord en het andere een zelfstandig werkwoord.
3 ww's? --> PV is een hulpwerkwoord. Twee werkwoorden over. Welk werkwoord zegt het meeste over de zin? = zelfstandig werkwoord.


Slide 11 - Tekstslide

Maak een zin met een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.

Slide 12 - Open vraag

Koppelwerkwoord
- Bij een naamwoordelijk gezegde staat er altijd een koppelwerkwoord in de zin. Het koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerkt. (ZWoBBeLS HDV)
Het werkwoord 'lopen' of 'brengen' etc. zijn dus sowieso geen koppelwerkwoorden.

1 ww: Dat is de PV en koppelwerkwoord.
2 ww's: PV is hulpwerkwoord en het andere een koppelwerkwoord.
3 ww's: PV is hulpwerkwoord. Twee werkwoorden over. Kijk welk werkwoord een koppelwerkwoord is (zwobbels hdv). 




Slide 13 - Tekstslide

Maak een zin met een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord.

Slide 14 - Open vraag

Even oefenen
1. Jongeren beschikken over ongeveer zes uur vrije tijd per dag.
2. Bijna 2 uur daarvan wordt doorgebracht met Netflix.
3. Fysiek contact blijkt voor jongeren erg belangrijk te zijn.
4. Met spelletjes of knutselen zijn jongeren 0,5 uur per dag bezig.
5. Op het gebied van sport lijkt de jeugd actiever te worden.
6. Ze gaan nu maar liefst 4 uur per week sporten. 

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk 
Bestuderen: Deze Lessonup (zie classroom).
Maken: Opdracht 6 van Grammatica WOORDSOORTEN H4 in Nieuw Nederlands.

Slide 16 - Tekstslide