In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
B5: Neurale regulatie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.
Slide 2 - Tekstslide
B5: Neurale regulatie
Slide 3 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Vindt plaats door ion-kanalen:
Natrium-kanaal
Kalium-kanaal
Natrium-kalium pomp
Doordat ionen geladen zijn, ontstaat er een ladingsverschil
Slide 4 - Tekstslide
Rustpotentiaal
In rust is de membraanpotentiaal -70 mV
Dat betekent dat er binnen de cel relatief minder positief geladen ionen bevinden dan buiten de cel
Slide 5 - Tekstslide
Natrium-kaliumpomp
De natrium-kaliumpomp creëert de rust-potentiaal door kalium de cel in te pompen en natrium de cel uit te pompen.
3 naar buiten, 2 naar binnen per cyclus. Dit kost ATP.
BINAS 88D
Na+
K+
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Depolarisatie (1)
Door een prikkel of neurotransmitters wordt de membraan minder negatief.
Als de membraanpotentiaal de drempelwaarde van -50 mV (= prikkeldrempel) bereikt, ontstaat er een actiepotentiaal.
Slide 8 - Tekstslide
Depolarisatie (2)
De natriumkanalen openen zich en natrium stroomt de cel in.
Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal tot +30 mV
Slide 9 - Tekstslide
Repolarisatie
De natriumkanalen sluiten zich.
Nu openen de kaliumkanalen zich, waardoor de cel uitstroomt. Hierdoor daalt de membraanpotentiaal
K+
Slide 10 - Tekstslide
Hyperpolarisatie
De kaliumkanalen blijven iets langer open staan, waardoor de membraanpotentiaal tijdelijk onder de -70 mV uitkomt.
Slide 11 - Tekstslide
Refractaire periode
Een impuls kan NIET terug
Dat komt door de refractaire periode
Na-poorten zijn tijdelijk gesloten en geblokkeerd sinds repolarisatie
Absoluut (volledig geblokkeerd)
Relatief (alleen reactie op sterke prikkel)
Slide 12 - Tekstslide
Rustpotentiaal
Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer en wordt de rustpotentiaal weer hersteld.
Dit gebeurt door de natrium-kalium-pomp.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel -
lage impulsfrequentie
Sterke prikkel -
hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie = het aantal impulsen per tijdseenheid.
Slide 17 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Verloopt sprongsgewijs (saltatoire) dankzij de myelineschede.
Verloopt op deze manier wel 50x zo snel.
Slide 18 - Tekstslide
Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.
Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.
Slide 19 - Tekstslide
Exciteren en inhiberen
EPSP
Exciterende
Post
Synaptische
Potentiaal
Stimulerende (exciterende) neurotransmitter:
Natrium kanalen gaan open: Na+ stroomt naar binnen
Drempelwaarde bereikt? Impuls!
Remmende (inhiberende) neurotransmitter:
Natrium kanalen blokkeren: geen impuls.
IPSP
Inhiberend
Post
Synaptische
Potentiaal
Slide 20 - Tekstslide
Neurotransmitters
Stoffen als genees-, genotmiddelen en drugs beïnvloeden de impulsoverdracht.
De aanmaak of afgifte van neurotransmitters kan worden geremd of gestimuleerd.
Sommige stoffen zorgen ervoor dat neurotransmitters langer aanwezig blijven.
Sommige stoffen imiteren de neurotransmitter.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant. Waar hangt deze hoeveelheid vanaf?
A
De sterkte van aankomende impulsen
B
De frequentie waarmee impulsen aankomen
C
De herkomst van aankomende impulsen
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan
Slide 24 - Quizvraag
Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs een zenuwceluitloper P met een myelineschede voortgeleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voortgeleid. Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voortgeleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen?
A
Lager
B
Gelijk
C
Niet te bepalen
D
Hoger
Slide 25 - Quizvraag
In de myelineschede van een zenuwceluitloper bevinden zich onderbrekingen: de insnoeringen van Ranvier.De afstand tussen twee insnoeringen heet het internodaal segment. Tijdens de embryonale ontwikkeling en gedurende het eerste levensjaar neemt de lengte van een internodaal segment toe. Na het eerste levensjaar worden, tenzij na verwondingen, geen nieuwe internodale segmenten gevormd. De voortgeleidingsnelheid van actiepotentialen langs een zenuwceluitloper bij een pasgeboren baby wordt vergeleken met die bij een man van 30 jaar. Is de voortgeleidingsnelheid van actiepotentialen bij deze baby langzamer dan, even snel als of sneller dan bij deze man of is dit niet te bepalen?
A
Langzamer
B
Even snel
C
Niet te bepalen
D
Sneller
Slide 26 - Quizvraag
De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan. 1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen. 2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen
D
Geen van beide beweringen
Slide 27 - Quizvraag
Bekijk de vraag hiernaast. Welke van de conclusies is of welke zijn juist?
A
1
B
2
C
3
D
1 en 3
Slide 28 - Quizvraag
biologiepagina.nl
Slide 29 - Link
biologiepagina.nl
Slide 30 - Link
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.