G6BE - Het Resultaat H1

Aanschaf € 30.000. Installatie € 6.000. Restwaarde € 4.000. Levensduur 8 jr.
Afschrijvingskosten per jaar?
A
€ 2.500,-
B
€ 3.500,-
C
€ 4.000,-
D
€ 5.000,-
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aanschaf € 30.000. Installatie € 6.000. Restwaarde € 4.000. Levensduur 8 jr.
Afschrijvingskosten per jaar?
A
€ 2.500,-
B
€ 3.500,-
C
€ 4.000,-
D
€ 5.000,-

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanschaf machine op 1/1/2021 a € 260.000,-
Levensduur 20 jaar, Restwaarde € 20.000,-
Boekwaarde op 31/12/2025?
A
€ 180.000,-
B
€ 192.000,-
C
€ 200.000,-
D
€ 212.000,-

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kledingstuk bevat 250 gram van een bepaalde stof. Er was tijdens de productie 20% snijverlies.
Hoeveel gram van de stof was nodig?
A
200
B
208,3
C
300
D
312,5

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nodig voor 1 product: 2 uur arbeid a € 30,- per uur en 5 kg stof a € 8,-. Na afloop is gemiddeld 10% van de producten niet van de goede kwaliteit en wordt weggegooid.

Kostprijs per product?
A
€ 100,-
B
€ 110,-
C
€ 111,11
D
€ 115,30

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarderingsgrondslagen
De waarderingsgrondslag: de wijze waarop activa in de externe balans worden gewaardeerd. 
  • Verkrijgingsprijs: de inkoopprijs plus bijkomende kosten.                   Het werkelijk betaalde bedrag → historische aanschafprijs. 
  • Vervaardigingsprijs (volgende slide)
  • Actuele waarde is de waarde op het waarderingsmoment (bijv. balansdatum) →  herwaarderingsreserve op creditzijde balans.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op balansdatum moet de waardering van de voorraad plaatsvinden volgens de historische uitgaafprijs (de oorspronkelijke inkoopprijzen) en niet de VVP.
                                                     voorbeeld 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FIFO (first in first out): bij verkoop boeken we de goederen af tegen de prijs van de langst aanwezige partij.

LIFO (Last in first out): administratief gaan we ervan uit dat de goederen die het laatst binnen gekomen zijn, er bij verkoop als eerste uitgaan.

In werkelijkheid zullen bij verkoop, de goederen die het langst in het magazijn liggen als eerste het bedrijf verlaten.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is de annuiteit?
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Annuiteit
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
...
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
...
€342.876,15
A
€8.464,58
B
€16.744,58
C
€351.535,42
D
€17.123.85

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een spaarrekening en een deposito?
A
Weinig rente op een deposito en veel op spaarrekening
B
Geld staat vast bij deposito en niet op een spaarrekening
C
Een vaste looptijd op een spaarrekening
D
Variabele rente op het saldo van een deposito

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer zou je als koper een
call optie kopen?
A
Als je denkt dat de koers van de aandeel zal stijgen
B
Als je denkt dat de koers van de aandeel zal dalen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een nv wil €2 miljoen euro binnen krijgen door een aandelen emissie. De nominale waarde van een aandeel is €30,- en de agio is €20,-. Hoeveel aandelen moet de nv verkopen?
A
66.667
B
200.000
C
40.000
D
100.000

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn verschillende vormen van marketing afhankelijk van het type afnemer. Een leasebedrijf voor bedrijfsauto's sluit een contract af met Albert Heijn voor het leveren van bestelbussen voor bezorging van boodschappen.
Van welke vorm van marketing is dit een voorbeeld?
A
B2A
B
B2B
C
B2C
D
C2C

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke rechtsvorm hoort bij de voetbalclub 'Ajax'?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als obligatiehouder heb je stemrecht/ zeggenschap
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het schrijven van een put optie is het risico minder groot dan bij het schrijven van een call optie
A
De bewering is juist
B
De bewering is onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Het risico bij een put optie is gelijk aan de uitoefenprijs (als het aandeel waardeloos is geworden. Het risico bij het schrijven van een call optie is theoretisch oneindig groot. Het risico is gelijk aan het verschil tussen de uitoefenprijs en beurskoers van dat aandeel. Als de beurskoers heel sterk gestegen is, kan dat de schrijver heel veel gaan kosten.
Kruidvat is een voorbeeld van een B2C bedrijf is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jaap's oma komt te overlijden. Het te erven bedrag is € 45.000. Kleinkind heeft een vrijstelling van € 20.209. Belastingtarief is 18%. Hoeveel erfbelasting dient Jaap te betalen?
A
€ 8.100
B
€ 0
C
€ 4.462,38
D
€ 3.637,62

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een annuiteitenhypotheek heeft ...(1) brutolasten en ...(2) nettolasten
A
1 gelijkblijvende 2 gelijkblijvende
B
1 gelijkblijvende 2 stijgende
C
1 stijgende 2 gelijkblijvende
D
1 stijgende 2 stijgende

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het grote verschil tussen een BV en NV is....
A
Dat een NV heel veel aandeelhouders heeft
B
Er is geen verschil, want ze hebben allebei aandeelouders
C
Er is geen verschil omdat ze allebei hoofdelijke aansprakelijkheid kennen
D
Dat aandelen van een BV niet vrij verhandelbaar zijn en die van een NV wel

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgaven maken
Opgaven maken H1 het resultaat in LearnBeat

Bespreken opgaven




timer
27:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgaven maken
Opgaven maken H5 in LearnBeat van Fin. & verslaggeving

Straks verder met rentabiliteit




timer
27:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies