Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
recap unit 6 2T
Word order
adverbs of time and place plaats je:
A
tijd komt voor plaats
B
altijd na een hoofdwerkwoord
C
plaats komt voor tijd
D
altijd aan het begin van de zin
1 / 40
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
In deze les zitten
40 slides
, met
interactieve quizzen
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Word order
adverbs of time and place plaats je:
A
tijd komt voor plaats
B
altijd na een hoofdwerkwoord
C
plaats komt voor tijd
D
altijd aan het begin van de zin
Slide 1 - Quizvraag
Where do you place the adverb?
A
She is always talking.
B
She always is talking.
C
She does hardly her homework.
D
She hardly does her homework.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een adverb?
A
Een bijwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een lidwoord
D
Een zelfstandig naamwoord
Slide 3 - Quizvraag
Waar in de zin komt een "adverb of place" te staan?
A
Achteraan
B
Vooraan
C
Vooraan of achteraan
D
In het midden
Slide 4 - Quizvraag
Waar komt de adverb of time te staan als er ook een adverb of place in de zin staat?
A
Aan het begin van de zin
B
Voor de adverb of place
C
Achter de adverb of place
D
Aan het begin van de zin of achter de adverb of place
Slide 5 - Quizvraag
Als er: am / are / is in de zin staat dan gaat de adverb of frequency
A
erachter
B
ervoor
Slide 6 - Quizvraag
Where in the sentence do you place an adverb?
A
before a noun
B
before the main verb
C
before 'to be'
D
after the main verb
Slide 7 - Quizvraag
Where do you place the adverb?
A
I never take the bus home.
B
I take the bus home never.
C
I take never the bus home.
D
Never I take the bus home.
Slide 8 - Quizvraag
Place the adverb.
The badminton team (A) meets (B) at 12:30.
A
always
B
always
Slide 9 - Quizvraag
Where do you place the adverb?
A
Often I go to the cinema.
B
I often go to the cinema.
C
I go often to the cinema.
D
I go to the cinema often.
Slide 10 - Quizvraag
Place the adverb.
We are (a) invited (b) to parties at the weekends (c).
A
often
B
often
C
often
Slide 11 - Quizvraag
place the adverb.
I (a) have (b) finished (c) painting the house.
A
almost
B
almost
C
almost
Slide 12 - Quizvraag
Waar plaats je een Adverb of Frequency?
A
She is always late.
B
Always she is late.
C
She is late always.
D
She always is late.
Slide 13 - Quizvraag
Wat geeft een adverb of frequency aan?
A
Wanneer iets gebeurt
B
Waar iets gebeurt
C
Hoe vaak iets gebeurt
D
Waarom iets gebeurt
Slide 14 - Quizvraag
What's the correct place of the adverb?
ALWAYS - I (A) do (B) my homework for English since I don't want to upset Mrs de le Cluse.
A
A
B
B
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent 'adverb of frequency?
A
bijwoord van bepaalde tijd
B
bijwoord van tijd
C
bijwoord
D
bijwoord van onbepaalde tijd
Slide 16 - Quizvraag
Which are adverbs of frequency?
A
am / is / are / was / were
B
always / never / often
C
work / play / eat
D
to be / was were / been
Slide 17 - Quizvraag
Word Order
What is the correct word order?
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.
Slide 18 - Quizvraag
What is the correct word order?
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.
Slide 19 - Quizvraag
Word order: which is correct?
A
Also I think dogs are nice pets.
B
I think also dogs are nice pets.
C
I also think dogs are nice pets.
Slide 20 - Quizvraag
Waar in de zin komt een "adverb of time" te staan?
A
Achteraan
B
Vooraan
C
Vooraan of achteraan
D
In het midden
Slide 21 - Quizvraag
Where can adverbs go in a standard English sentence?
[ Subject | Verbs | Objects | Place | Time ]
A
before the verbs
B
at the end of a sentence
C
at the beginning of a sentence
D
after the verbs
Slide 22 - Quizvraag
What kind of adverb is the word in brackets?
I (usually) go shopping on Sundays
A
Adverb of frequency
B
Adverb of manner
C
Adverb of place
D
Adverb of time
Slide 23 - Quizvraag
Word order (2)
A
Billy went next door to his friend five minutes ago.
B
Billy went to his friend next door five minutes ago.
Slide 24 - Quizvraag
Word Order
What is the correct word order?
A
They never are on time.
B
They are never on time.
Slide 25 - Quizvraag
Word Order
What is the correct word order?
A
Danny went to school yesterday.
B
Went Danny to school yesterday.
C
To school went Danny yesterday.
D
Danny to school went yesterday.
Slide 26 - Quizvraag
Place the adverb.
(A) I (b) am (C) on time.
A
always
B
always
C
always
Slide 27 - Quizvraag
adverbs
We are usually on time for class.
A
correct
B
incorrect
Slide 28 - Quizvraag
Word order
A
Billy went next door to his friend five minutes ago.
B
Billy went to his friend next door five minutes ago.
Slide 29 - Quizvraag
Word order
adverbs of time and place plaats je:
A
tijd komt voor plaats
B
altijd na een hoofdwerkwoord
C
plaats komt voor tijd
D
altijd aan het begin van de zin
Slide 30 - Quizvraag
Which word order is correct?
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.
Slide 31 - Quizvraag
Past Simple/ Past Continuous
My friend ___ (to ring) me while I ...(to watch) TV.
A
were ringing, was watching
B
rang, was watching
C
rung, watched
D
was ringing, watched
Slide 32 - Quizvraag
Past simple / Past Continuous
He .... (listen) to music when his mother ...(call) him
A
listened / was calling
B
were listening / called
C
is listening / calls
D
was listening / called
Slide 33 - Quizvraag
Past Simple <> Past Continuous
I never ______ (to learn) to swim as a child.
A
were ringing
B
rang
C
rung
D
was ringing
Slide 34 - Quizvraag
past simple / past continuous
While I ...( study) my sister suddenly ( knock) on the door.
A
was studying / knocked
B
were studying / knocked
C
studied / knocked
D
studied / was knocking.
Slide 35 - Quizvraag
past simple-past continuous
I ... off while the other students... their test.
A
dozed/took
B
had dozed/were taking
C
was dozing/were taking
Slide 36 - Quizvraag
past simple / past continuous
While I ...( study) my sister suddenly... ( knock) on the door.
A
was studying / knocked
B
were studying / knocked
C
studied / knocked
D
studied / was knocking.
Slide 37 - Quizvraag
Past simple / Past continuous
I ....( break) my mirror while I ...( park) my car.
A
breaked / was parking
B
broke / was parking
C
broke / were parking
D
break / am parking.
Slide 38 - Quizvraag
Past Simple <> Past Continuous
My friend ___ (to ring) me while I was watching TV.
A
were ringing
B
rang
C
rung
D
was ringing
Slide 39 - Quizvraag
past simple / past continuous
He ... (to do) the dishes while I was having a bath.
A
did
B
was doing
C
is doing
D
had been doing
Slide 40 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
HV2 Grammar recap Unit 6
Juni 2024
- Les met
17 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2M - recap Unit 6
April 2023
- Les met
31 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Grammar repetition unit 6 B2hv
Juni 2024
- Les met
16 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Recap Unit 6
Juni 2021
- Les met
28 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Recap unit 6
Mei 2023
- Les met
27 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Grammar recap Unit 6 H2
Juni 2023
- Les met
27 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Week 21.1-3 Lesson 5 Writing
Mei 2024
- Les met
19 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
quiz unit 6 havo instap mh2
Juni 2021
- Les met
40 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2