Verbanden en structuur

Deze week deze onderdelen centraal 


- Instructieve teksten
- Informatieve teksten
- Infographics
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deze week deze onderdelen centraal 


- Instructieve teksten
- Informatieve teksten
- Infographics

Slide 1 - Tekstslide

Noem de 3 instructieve teksten

Slide 2 - Open vraag

Noem de 3 voorbeelden van een informatieve tekst

Slide 3 - Open vraag

Het gaat erom of je ze goed kunt lezen
Op deze vragen worden de meeste fouten gemaakt

Tekstverbanden en tekststructuren

In deze les wil ik wat dieper op ingaan op tekstverbanden, volgende week op tekststructuren

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les

- Ik heb meer kennis opgedaan over tekstverbanden en hoe ik deze kan gebruiken in de examenvragen

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden
Vragen als:
- Wat is het verband tussen zin 3 en 4 in alinea 1?
Welk signaalwoord geeft de reden aan in alinea 6?
- Wat is het verband tussen de alinea's 6 tot en met 8 en 
alinea 9? Is dat een redengevend, voorwaardelijk of een concluderend verband?

Slide 6 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 7 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 8 - Tekstslide

Welke verbanden heb je?
- Concluderend verband (Dus, kortom)
- Doel-middel verband (om te , waarmee)
-Oorzaak-gevolg verband (daardoor, opdat)
- Redengevend verband (want, omdat)
- Tegenstellend verband (maar, echter, toch)
- Opsommend verband (en, tevens, bovendien)
- Voorwaardelijk verband (mits, indien, als... (dan))



Slide 9 - Tekstslide

Zowel basis als kader maken Lezen blok 4 de opdrachten 1 t/m 5

Slide 10 - Tekstslide

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
C
Redengevend
D
Toelichting

Slide 11 - Quizvraag

Om mijn Engels te verbeteren, gebruik ik een online cursus Engels.
A
oorzaak/gevolg verband
B
redengevend verband
C
doel/middel verband
D
toelichting

Slide 12 - Quizvraag

Als je besluit om dat skateboard te kopen, dan kun je niet op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 13 - Quizvraag

Tekstverband? Zij is heel sterk maar hij daarentegen kan nauwelijks iets tillen.
A
reden
B
uitleg
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 14 - Quizvraag

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 15 - Quizvraag

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
D
opsommend verband

Slide 16 - Quizvraag

Dus waarom zijn signaalwoorden zo belangrijk in een tekst?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide