persoonsvorm verleden tijd sterke en zwakke werkwoorden

WERKWOORDSPELLING

persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd 

 

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING

persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd 

 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

0

Slide 5 - Video

Lesdoel

Aan het eind van de les heb je geleerd 
-hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd vervoegt
-hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden vervoegt (= in de juiste vorm in een zin zet).


Slide 6 - Tekstslide

Deze les

Uitleg en samen oefenen
Zelf aan de slag
Afsluiting

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Vul in
werkwoord: SCHRIJVEN (denk AAN DE V/F)

 

Ik-vorm
ik
hij-vorm
ik-vorm + t
hij
wij vorm
hele werkwoord
wij

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het gaat bij 't sexy fokschaap om klanken!
Al deze medeklinkers zijn stemloos! Voel maar.
Maak de k, s, sch, g, p
Maak de b, l, m, n, j
Voel je verschil?

Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd sterke werkwoorden
  • het enkelvoud heeft meestal 1 vorm (er zijn uitzonderingen, onregelmatige werkwoorden zoals zijn en hebben)
  • het meervoud heeft altijd 1 vorm    
  • je schrijft wat je hoort!                                                          
                                                                                                              vinden, lopen, nemen


Enkelvoud (ik/jij/hij/zij/het)
ik-vorm + 'de' of 'te'
Hij vond, Hij liep, Hij nam
Meervoud 
(zij/wij/jullie)
ik-vorm + 'den' of 'ten'
Zij vonden, Zij liepen, Zij namen

Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd zwakke werkwoorden
  • Gebruik de ik-vorm (stuur, fiets, verhuis).
  • Om te weten of je hieraan -te(n) of -de(n) plakt , pak je stam van het werkwoord (hele ww min 'en'). Laatste letter stam een medeklinker in 'T eX KoFSCHiP?
    ->   Ja? + te (n) Nee? + de(n)                                                                               
                                                                                                                                            sturen, fietsen, verhuizen


Enkelvoud (ik/jij/hij/zij/het)
ik-vorm + 'de' of 'te'
Hij stuurde, Hij fietste, Hij verhuisde
Meervoud 
(zij/wij/jullie)
ik-vorm + 'den' of 'ten'
Zij stuurden, Zij fietsten, Zij verhuisden

Slide 14 - Tekstslide

Hoe vorm je de verleden tijd van zwakke werkwoorden?

Na 2 minuten denktijd wijs ik iemand aan.

Slide 15 - Tekstslide

dubbel d of dubbel t
Als de stam eindigt op een 'd' dan zet je er 
  -de(n) achter -> brand -brandde
Als de stam eindigt op een 't' dan zet je er 
 -te(n) achter -> zet - zette

Slide 16 - Tekstslide

Typ de persoonsvorm.
Hij (luisteren, vt) .............. naar de docent.

Slide 17 - Open vraag

Typ de persoonsvorm.
Ik (zetten, vt) de bloemen op tafel.

Slide 18 - Open vraag

Typ de persoonsvorm.
Het huis (branden) volledig af.

Slide 19 - Open vraag

Verhuizen en verven
stam
ik-vorm
verleden tijd
verhuiz
verhuis
verhuisde
verv
verf
verfde

Slide 20 - Tekstslide

Je kijkt dus altijd naar de laatste letter van de stam.
verven -> stam eindigt op 'v'. Deze zit niet in 't ex-kofschip dus in de verleden tijd gebruik je een ik-vorm + de(n)
verhuizen -> stam eindigt of 'z'. Deze zit niet in 't ex-kofschip dus in de verleden tijd gebruik je ik-vorm + de(n)

Slide 21 - Tekstslide

Pas op!
ik blafte 
want: blaffen, stam blaff
F wel in T eXKoFSCHiP, dus ik-vorm +te

ik miste
want: missen, stam miss
S wel in T eXKoFSCHiP, dus ik-vorm  +te

Slide 22 - Tekstslide

Maken
Opdr. 13 en 14

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag (20 minuten)
Vul de verleden tijd van de persoonsvormen op de werkbladen in. Het zijn zwakke werkwoorden.

Je werkt alleen. Na 5 min mag je vragen stellen aan mij.

Klaar? Steek je hand op, dan krijg je een nakijkvel. Probeer deze les zoveel mogelijk te oefenen voor de toets van morgen.  

Slide 24 - Tekstslide

Samenvattend
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
 ik-vorm (+t) (enkelvoud)
 / hele werkwoord (meervoud)
Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden: 
ik-vorm + de(n) / ik-vorm + te (n)
gebruik 'T eX KoFSCHiP bij twijfel
Persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden: 
Schrijf wat je hoort. Ken deze vormen uit je hoofd!


Slide 25 - Tekstslide

Samenstelling
Twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar geplakt

leraar + opleiding = lerarenopleiding

Slide 26 - Tekstslide

Bezitsvorm
Patricks fiets
Anna's auto

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Tijdens het maken van de zelftoets en verder oefenen 1 en 2


Bestuderen theorie hoofdstuk 9, spelling
Zoek zelf het juiste stukje theorie uit je leerwerkboek erbij!

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen met de PV VT
Maak de opdrachten. De onderstrepingen zijn linkjes, waar je op kunt klikken.


Slide 30 - Tekstslide