Over Taal - blok 5 - 5.8 en 5.9

Over Taal - blok 5 - 5.8 en 5.9
Doelen:
Na deze les:
begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden;
begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
weet je wat een dubbele ontkenning is;
weet je wat een verhaspeling is;
weet je wat de invloed van het Engels op de Nederlandse taal is.

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Over Taal - blok 5 - 5.8 en 5.9
Doelen:
Na deze les:
begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden;
begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
weet je wat een dubbele ontkenning is;
weet je wat een verhaspeling is;
weet je wat de invloed van het Engels op de Nederlandse taal is.

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen: 
stappenplan moeilijke woorden

Slide 2 - Tekstslide

Quizlet oefenen
Oefen met de examenwoorden uit blok 5 via:
https://quizlet.com/join/NszBhpT8P

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
  • Een dubbele ontkenning is het herhalen van een ontkennend woord.
  • Twee ontkennende woorden in 1 zin.
  • Door een dubbele ontkenning wordt de uiting positief.

Voorbeelden:
Wij hebben nooit geen problemen. -> Wij hebben altijd problemen.
Zij voelen er niets voor om niets te doen.

Slide 4 - Tekstslide

Dubbele ontkenning

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Verhaspeling

Twee woorden of uitdrukkingen die qua betekenis op elkaar lijken zijn door elkaar gehaald.


Vb. Hij rookt als een ketting.

Hij rookt als een ketter of hij is een kettingroker

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord moet worden weggelaten?
Het is verboden hier niet te roken.
A
verboden
B
niet
C
roken
D
het

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een verhaspeling?
A
uitdrukkingen die door elkaar zijn gehaald
B
een tegenovergestelde betekenis
C
een woord verkeerd spellen
D
woorden die te veel zijn in een zin

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Deze doos weegt echt zwaar.
B
Deze doos is echt zwaar.
C
Deze doos weegt echt veel.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?
A
nakijken
B
opbellen
C
optelefoneren
D
autorijden

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Doe dat overnieuw
B
Doe dat opnieuw
C
Vernieuw dat even
D
oud en nieuw

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Benny wilde de fietser voorbijgaan.
B
Benny wilde de fietser passeren.
C
Benny wilde de fietser voorbij passeren.

Slide 13 - Quizvraag

Maken Over Taal - blok 5 - les 5.8 en 5.9

timer
10:00
Klaar?

  • oefenen in Quizlet

Slide 14 - Tekstslide