Hoofdstuk 19 + 20

Hoofdstuk 19 + 20
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 19 + 20

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen
Hoofdstuk 13 t/m 18?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermogensstructuur 
Effect investeringsprojecten 
Off-balance financiering 
Opties en termijncontracten 

Vragers van vermogen 
Aanbieders van vermogen 
Geldmarkt en kapitaalmarkt 
De werking van een effectenbeurs 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

         Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

regels financiering
Permanente vermogensbehoeften financieren met permanent vermogen 
( EV )

Langdurige tijdelijke vermogensbehoeften financieren met langdurig tijdelijk vermogen ( VV Lang )

Kortstondig tijdelijke vermogensbehoeften financieren met kortstondig tijdelijk vermogen ( VV Kort )

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hefboomeffect
hefboomeffect EV/VV
  • Als een onderneming met haar activiteiten een rendement behaalt dat hoger is dan het rentepercentage dat ze voor vreemd vermogen moet betalen, verdient ze op het geleende bedrag. 
Hefboomfactor​ 
  • De verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen is de hefboomfactor: hoe meer een onderneming met vreemd vermogen financiert, hoe meer ze erop verdient (bij een positief hefboomefffect). 

Risico?
  • Als rendement achterblijft dan lopen de renteverplichtingen door en kunnen betalingsproblemen ontstaan


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Operationeel 
Operationeel hefboomeffect​
  • Bij een kapitaalstructuur met veel vaste activa bestaat vaak een groot deel van de kosten uit de afschrijvings- en interestkosten. ​Een kleine verandering in de omvang van de activiteiten heeft dan een groot effect op de winst. ​
Kostenstructuur​
  • Dit is de verhouding tussen de afzetonafhankelijke kosten (kosten die ze altijd heeft, ongeacht de omvang van de activiteiten)​ en de totale kosten.​




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardeberekeningen van ondernemingen en projecten (1)
(1) Intrinsieke waarde​

  • Is het eigen vermogen.​
  • Intrinsieke waarde neemt toe als een investering (gedeeltelijk) is gefinancierd met eigen vermogen.​
(2) Liquidatiewaarde​
  • Waarde bij faillissement. Activa wordt verkocht (via executieveiling), vaak voor lagere waarde dan op de balans.​
  • Niet van toepassing bij investeringsprojecten.




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardeberekeningen van ondernemingen en projecten (2)
(3) Rentabiliteitswaarde​
De contante waarde van alle voor de toekomst verwachte winstbedragen (na belasting).​
Idem DCM. De discounted cashflow methode zal bij dezelfde ​interest hoger zijn dan de rentabiliteitswaarde, doordat ​winst na belasting + afschrijvingen > winst na belasting. (3) (4) Discounted cashflow methode (DCM)​

  • De contante waarde van de periodiek verwachte kasstromen/cashflows.​
  • Ondernemingswaarde neemt toe bij investeringen met een positieve netto-contante waarde tegen dezelfde interest.​






Slide 9 - Tekstslide

cashflow = verschil tussen de geldstromen die de onderneming ontvangt en de geldstromen die zij uitgeeft, kasstromen

Waardeberekeningen van ondernemingen en projecten (3)
(5) Marktwaarde​
  • De waarde die de markt bereid is te betalen. Die waarde zal vaak bestaan uit een mengeling van de uitkomsten van de verschillende rekentechnieken of wat gebruikelijk is in een bepaalde branche (bijv. 2x jaaromzet).​
  • Op de marktwaarde is het effect vermoedelijk positief. .​

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OFF BALANCE FINANCIERING
Het is mogelijk om over diverse activa te beschikken zonder dat je er eigenaar wordt. ( deze activa komen dus niet op de balans = off balance). ​

Off balance financieren is dus buiten de balans om​, 
dit kan door middel van huren of leasen



Dit kan door middel van huren en of leasen.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eisen financiers
Financiers lenen niet zomaar geld aan bedrijven uit. 
- Solvabiliteitseis
- Borgstelling

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteitseis 
Solvabiliteitseis = verhouding EV/VV
  • Het vreemd vermogen mag niet te hoog zijn ten opzichte van het eigen vermogen.
  • Hoe hoger VV, hoe hoger het risico voor de financier, dus  hoe hoger de gevraagde rente.
  • Voldoet een onderneming aan de eis kan de onderneming een aantrekkeling rentepercentage krijgen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Operational leasing:
 een leaseovereenkomst die op korte termijn opzegbaar is. 
De huurprijs vormt kosten en komt op de winst- en verliesrekening, niet op de balans.
Het eigendom blijft in handen van de verhuurder (die loopt ook het verouderingsrisico) en hij is verantwoordelijk voor het onderhoud

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Andere vormen van financiering

  • Consignatievoorraad: Hierbij ligt de voorraad in het magazijn van de onderneming, terwijl die voorraden eigendom blijven van de leverancier totdat ze worden verbruikt of de handelsvoorraad wordt (door)verkocht aan afnemers.
  • Cloudoplossingen: Hard- en/of software inclusief ondersteuning worden uitbesteed aan een IT-dienstverlener.
  • Factoring: Uitbesteden van debiteuren en alvast een voorschot ontvangen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hedgen
Afdekken risico 

Meest bekende zijn opties, futures (termijncontract)

Huren van activa ipv kopen is ook vorm van risico afdekken maar staat niet op de balans 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Termijncontract​
  • Termijncontract/future: Een overeenkomst om iets te kopen of te verkopen tegen een vooraf afgestelde prijs op een bepaald moment -->verplichting
  • (Optie = recht is om iets te kopen/verkopen)​
  • Margin call: Onderpand om ervoor te zorgen dat partijen van een termijncontract zich ook bij een grote verliespositie aan het contract houden.​


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Partijen in een termijncontract
long positie = verplicht te verkopen

short positie = verplicht te leveren

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassingen future (1)
(1) Prijsrisico grondstoffen​

  • Om het risico van grote prijsschommelingen van grondstoffen af te dekken, sluiten ondernemingen termijncontracten voor grondstoffen af.​
  • Voorbeeld: Koers & futures​
(2) Valutarisico
  • Af te dekken in een valutatermijncontract. Hierin wordt opgenomen welk bedrag tegen welke valutakoers op welke datum wordt omgewisseld. ​
  • Alternatief --> valutaoptie: De onderneming koopt het recht om bepaalde valuta te kopen tegen een vastgestelde valutakoers (calloptie) of het recht om te verkopen tegen een vastgestelde valutakoers (putoptie).


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassingen future (2)
 (3)Renterisico​

  • Interestswap: Een contract waarbij een onderneming en een bank de interestbetalingen van twee verschillende leningen gedurende een bepaalde periode ‘ruilen’.​
  • Vast --> variabel of andersom​

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H20

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Vermogensmarkt

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraagkant vermogensmarkt

  • Consumenten
  • Overheid
  • Ondernemingen

Aanbodkant vermogensmarkt

  • Institutionele beleggers (bv. pensioenfondsen)
  • Spaarders
  • Beleggingsfondsen
  • Ondernemingen
  • Overheid

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil investeren en beleggen
  • Investeren is het door een onderneming aanschaffen van kapitaalgoederen ten behoeve van de uitoefening van de onderneming
  • Beleggen is geld wat over is rendabel maken door bijvoorbeeld het aankopen van aandelen. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kopen van effecten
  • Wat zijn effecten?
  • Verhandelbare waardepapieren: aandelen, obligaties, aandelen in beleggingsfondsen
  • Waar? 
  • Op de beurs; bijvoorbeeld Amsterdamse effectenbeurs (Euronext)
  • Hoe? 
  • Via een bank of broker 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heeft effect op de beurskoers?
1. De marktrente --> bij een stijgende marktrente zoeken beleggers alternatieven om rendement op het vermogen te behalen. Hierom kan vraag naar aandelen dalen (andere belegginsopties zoals obligaties worden aantrekkelijker)
2. Macro economische ontwikkelingen --> inflatie, rente en werkloosheid hebben invloed op de koers van aandelen. 
Stijgende werkloosheid of inflatie leidt tot daling besteedbaar inkomen --> zorgt er voor dat bedrijven minder verkopen --> waarde van het aandeel van dit bedrijf kan hierom dalen
3. Het sentiment --> komt het bedrijf slecht in het nieuws? Dan daalt de waarde van het aandeel. Andersom kan ook het geval zijn --> Beleggers maken beslissingen op basis van wat zij verwachten dat de toekomst brengt (PVV aan de macht, wat betekent dit voor bedrijven?)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toezichthouders
  • Autoriteit Financiële Markten (AFM)
  • Houdt toezicht op de markten en of consumenten duidelijke en eerlijkge informatie krijgen. 
  • De Nederlandsche Bank (DNB)
  • Verleent bankvergunningen en vergunningen aan belegginsgsondernemingen -instellingen 
  • Autoriteit Consument & Markt (ACM)
  • toezicht op mededingingswet en delen van het consumentenrecht

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

samen maken
z19.1/e20.3

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelf maken
z19.2/z19.3/e19.1/e19.2/e19.3/e19.4/e19.5
z20.1/z20.2/e20.1/e20.2

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies