1.8 Spelling - Leestekens
De leestekens die je correct moet kunnen toepassen:
- komma
• tussen twee gezegdes (werkwoorden) in een samengestelde zin;
Als de docent praat, houdt iedereen zijn mond.
• in een opsomming;
Morgen heb ik vier so’s: Duits, Nederlands, wiskunde én biologie!
• tussen twee bijvoeglijke naamwoorden;
Die kleine, groene auto vind ik het mooist.
• bij woordjes als ‘toch’, ‘ja’, ‘hoor’ en ‘oké’.
Ja, ik bel je morgen. Dan had je tijd om te kletsen, toch?