Steunles 7 "das Personalpronomen und Fragewort im vierten Fall"

Steunles 7
das Personalpronomen und Fragewort im vierten Fall
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Steunles 7
das Personalpronomen und Fragewort im vierten Fall

Slide 1 - Tekstslide

Programm
  •  uitleg
  •  quiz
  • oefenen

Leerdoel:
  • Je kunt het persoonlijk en het vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Welke
persoonlijk voornaamwoorden
in het Duits ken je?
Antwoord elke keer met één woord.

Slide 3 - Woordweb

Persoonlijk voornaamwoorden 1e naamval

1e naamval:
ik         jij      hij     zij      het     wij      jullie        zij         u
ich     du     er      sie    es       wir      ihr            sie        Sie 

  • Ik kom morgen ook. 
  • ik = onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een naamval?

Slide 5 - Woordweb

Naamval 
Laat zien welke grammaticale functie een woord heeft. 

Het Nederlands heeft tegenwoordig geen naamvallen meer. 
Het Duits kent vier naamvallen: 
1. onderwerpsvorm
2. vorm met het voorzetsel 'van'
3. vorm van het meewerkend voorwerp
4. vorm van het lijdend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Hamburgers



De hamburger is lecker.
Ik eet hij op.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonijk voornaamwoord in de 
4e naamval = lijdend voorwerp
  • Heb je ik gezien?
  • ik --> mij
  • Heb je mij gezien?
  • Hast du mich gesehen?
  • lijdend voorwerp  (wie/wat + gezegde + onderwerp)
  • wie heb je gezien?       
  • Antwoord: mij (mich)

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord in de  4e naamval
De 4e naamval is gelijk aan het zinsdeel lijdend voorwerp/Akkusativ
4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar     het      ons     jullie     hun/hen      u  
  • mich   dich    ihn        sie        es       uns     euch         sie          Sie

Voorbeeld:
  • Zij komt zonder hem.   Sie kommt ohne ihn.
  • Akkusativ

Slide 9 - Tekstslide

Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 10 - Sleepvraag

Het vragend voornaamwoord  "wie"  in het Duits.


1e naamval: wie =  wer           Wie is dat?            Wer ist das?     
4e naamval: wie = wen          Voor wie is dat?  Für wen ist das?


Slide 11 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord in de juiste naamval:
Für w.... hast du diese Geschenke gekauft?
A
wer
B
wen
C
wem
D
wessen

Slide 12 - Quizvraag

Ich kaufe ein Buch für....
A
er
B
wir
C
ihn
D
ich

Slide 13 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 14 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'voor hem' in het Duits?
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf de vier Duitse persoonlijke voornaamwoorden op die in de 4e naamval NIET veranderen

Slide 16 - Open vraag

Welk vragend voornaamwoord hoort er te staan?
....... bist du? Ich bin Natascha.
A
Wer
B
Wie
C
Was
D
Woher

Slide 17 - Quizvraag

1e en 4e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir

Slide 18 - Quizvraag

1e en 4e naamval van:
wij en ons
A
wir - mich
B
wir - es
C
wir - euch
D
wir - uns

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Link

Wat is een voorzetsel?

Slide 21 - Woordweb

 Met voorzetsels kun je een waar en wanneer toevoegen aan de zin.
Met voorzetsels kun je een waar en wanneer toevoegen aan de zin.

Slide 22 - Tekstslide

Voorzetsels in de 4e naamval
Bij het bepalen van de naamval is de eerste vraag die je jezelf stelt:
  • Staat er een voorzetsel in de zin?
  • Zo ja --> het voorzetsel bepaalt de naamval
  • Zo nee--> ontleed de zin

De voorzetsel moet je uit je hoofd leren!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Probeer het zelf

Slide 26 - Tekstslide