11.2 Transportvaten

Deze les
herhalen opdrachten hart 
11.2 bloedsomloop 
opdrachten bloedsomloop
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
herhalen opdrachten hart 
11.2 bloedsomloop 
opdrachten bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

Hartklep pen tussen linkerboezem en kamer
Hartkleppen tussen de rechterboezem en kamer
Slagaderkleppen
naar longslagader
Slagaderkleppen
naar de aorta

Slide 2 - Sleepvraag

Wat gebeurt er tijdens de hartslag in 3 fases? Sleep de juiste omschrijving naar de juiste hartfase.
Boezems trekken samen
Hartpauze
Kamers trekken samen

Slide 3 - Sleepvraag

P
QRS
T
Samen trekken boezems
Samen trekken kamers
Hartpauze

Slide 4 - Sleepvraag


Een hartaanval of een hersenberoertje krijg je eigenlijk door dezelfde reden. Welke reden?


A
Je hart houd opeens op met pompen
B
Je hebt niet genoeg zuurstof in je bloed
C
Er komt ergens een bloedprop die iets blokkeert
D
Doordat je hart teveel bloed in 1 keer pompt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de naam van het dichtgeslibde
bloedvat?
En wat zien we hier?
A
Kransader, hartaanval
B
kansader, hartinfarct
C
kransslagader, hartaanval
D
kransslagader, hartinfarct

Slide 6 - Quizvraag

Er word via de bloedvaten een soort ballonnetje naar de plek van een vernauwing gebracht en opgeblazen. dit heet...
A
Dotteren
B
Stent
C
Bypass
D
Ballonnetje

Slide 7 - Quizvraag

Kris heeft op plaats 2 een vernauwing zitten. De artsen besluiten een hartinfarct te voorkomen met behulp van een stent. Wat zullen de artsen doen?
A
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
C
Er wordt met behulp van een ballonnetje een stent opgeblazen in het bloedvat. Het ballonnetje wordt weggehaald en de stent blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.

Slide 8 - Quizvraag

11.2 Transportvaten
Leerdoelen:
5. Je beschrijft de grote en kleine bloedsomloop
6. Je beschrijft de bouw en functie van de drie typen bloedvaten

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Tekstslide

Door welke bloedvaten moet een molecuul alcohol, als het in de maag wordt opgenomen en in de longen wordt uitgeademd en wordt waargenomen door een blaastest?

Slide 17 - Open vraag

De bloedsomloop zorgt voor het transport van ...
A
Zuurstof en koolstofdioxide
B
Voedingsstoffen en afvalstoffen
C
Hormonen en antistoffen
D
Warmte en bloedcellen

Slide 18 - Quizvraag

Tot welk deel van de bloedsomloop behoren kransaders en kransslagaders?
A
kleine bloedsomloop
B
grote bloedsomloop

Slide 19 - Quizvraag

Is het hartminuutvolume van de kleine bloedsomloop gelijk aan die van de grote bloedsomloop?
A
Nee
B
Alleen in rust
C
Ja
D
Geen idee

Slide 20 - Quizvraag

Bij een dubbele bloedsomloop gaat een rode bloedcel van voet naar hersenen, ? keer door het hart?
A
1
B
2
C
3
D
0

Slide 21 - Quizvraag

Twee leerlingen doen een bewering over de dubbele bloedsomloop.

Liane: ‘Per omloop gaat het bloed twee keer door het hart.’
Jason: ‘Er stroomt alleen maar zuurstofrijk bloed door de grote bloedsomloop.’

Wie heeft/hebben gelijk?
A
Liane heeft gelijk
B
Jason heeft gelijk
C
Liane en Jason hebben gelijk
D
Liane en Jason hebben geen gelijk

Slide 22 - Quizvraag

Vissen hebben een enkelvoudige bloedsomloop. Zoogdieren redden het daarmee niet. Waarom niet?
A
Vissen bewegen weinig en hebben dus niet zoveel zuurstof nodig
B
Het hart van vissen pompt krachtiger, waardoor een tweede keer niet nodig is
C
Zoogdieren zijn warmbloedig en verbruiken meer energie en zuurstof
D
Zoogdieren hebben longen en geen kieuwen. Dat werkt minder efficiënt.

Slide 23 - Quizvraag

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt het bloed dan door de kleine bloedsomloop? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop?
A
Alleen door de kleine bloedsomloop
B
Alleen door de grote bloedsomloop
C
Zowel door de kleine als de grote bloedsomloop
D
Geen enkele bloedsomloop

Slide 24 - Quizvraag

Bloedvat 1 bevat meer zuurstof dan bloedvat 2 en 3, bloedvat 2 bevat meer glucose dan bloedvat 1 en 3. Zet de bloedvaten op de juiste plek.
Lever
1
2
3
Leverslagader
Leverader
Poortader

Slide 25 - Sleepvraag

Haarvaten
Aders
Welke kenmerken horen bij welk bloedvat? 
Sleep de juiste woorden naar de bloedvaten.
Slagaders
Kleppen
Hoge bloeddruk
Liggen dieper in het lichaam
De wand is één cellaag dik
De wand is dik, stevig en elastisch
Bloed stroomt van de organen weg naar het hart toe
Voedingsstoffen en zuurstof, maar ook koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan erdoorheen, 

Slide 26 - Sleepvraag

Welk bloedvat is zuurstofarm
zuurstofarme bloedvaten
Aorta
Longader
Longslagader
Holle ader
Poortader
Nierslagader

Slide 27 - Sleepvraag