Taal, hoofdletters en leestekens

         Fase 2                                                        
Taal, spelling

hoofdletters 
& Leestekens 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        
Taal, spelling

hoofdletters 
& Leestekens 

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om hoofdletters en leestekens goed te gebruiken?

Slide 2 - Open vraag

Wat heb IK eraan?
  • Het maakt teksten lezen makkelijker.
  • Mensen beoordelen je teksten op spelling. 
  • Mensen vinden het niet netjes wanneer
 je de regels niet gebruikt. 
  • Je zal later teksten moeten schrijven. E-mails, brieven, etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Wanneer gebruiken
we een hoofdletter?

Slide 5 - Woordweb

Uitleg hoofdletters
Een hoofdletter schrijf je:

 * Aan het begin van elke zin.
 * Een eigen naam of merknaam.
 * Aardrijkskundige namen: straat, dorp, stad, rivier, land, werelddeel.
* Feestdagen.

Slide 6 - Tekstslide


Hoe schrijf ik jordi van den berg?
A
Jordi Van Den Berg
B
Jordi Van den Berg
C
Jordi van den Berg
D
jordi van den berg

Slide 7 - Quizvraag

Hoe schrijf ik mevrouw molendijk correct?
A
mevrouw molendijk
B
Mevrouw Molendijk
C
mevrouw Molendijk
D
Mevrouw molendijk

Slide 8 - Quizvraag

Welke leestekens
ken je?

Slide 9 - Woordweb

LEESTEKENS die we het
 meeste gebruiken:

* punt (.)

* vraagteken (?)

* uitroepteken (!)

* komma (,)


Slide 10 - Tekstslide

                 Uitleg : 
  • Aan het einde van een zin schrijf je (meestal) een punt. 
       Daarmee laat je zien dat de zin is afgelopen. 

  • Je schrijft een punt of meerdere punten bij afkortingen.
       Bijvoorbeeld bij: a.u.b., i.p.v., i.v.m., s.v.p., bijv.

  • Je schrijft een punt of meerder punten bij getallen van vier cijfers of meer. 4.000, 15.000,       130.000, 1.000.000






Slide 11 - Tekstslide


Welke zin is goed geschreven?
A
Mijn lievelingsdier is een Hond.
B
Mijn lievelingsdier is een hond
C
Mijn lievelingsdier is een hond.
D
Mijn Lievelingsdier is een Hond.

Slide 12 - Quizvraag


Welke zin is goed geschreven?
A
Ik ga een Bommetje maken van de duikplank.
B
ik ga een bommetje maken van de duikplank.
C
Ik ga een Bommetje maken van de Duikplank.
D
Ik ga een bommetje maken van de duikplank.

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg: Vraagteken

  • Na een vragende zin, schrijf je een vraagteken.
 
  • Er komt geen spatie vóór het vraagteken.

Slide 14 - Tekstslide


Welke zin is juist geschreven?
A
Wat heb je daar gezien ?
B
Wat heb je daar gezien?
C
Wat heb je Daar gezien?
D
wat heb je daar gezien ?

Slide 15 - Quizvraag


Welke zin is goed geschreven?
A
Moet ik Vandaag naar school?
B
Moet ik vandaag echt naar school ?
C
moet ik vandaag echt naar school?
D
Moet ik vandaag echt naar school?

Slide 16 - Quizvraag

Uitleg: Uitroepteken
  • Je gebruikt een uitroepteken als iets geroepen wordt.

  • Je gebruikt meestal een uitroepteken bij gebiedende wijs

  • Je gebruikt een uitroepteken als iemand een heftige emotie voelt.

  • Er komt geen spatie vóór het uitroepteken.

Slide 17 - Tekstslide


Welke zin is correct?
A
Morgen ben ik jarig!
B
Morgen ben ik jarig !
C
morgen ben ik jarig!
D
morgen ben ik jarig !

Slide 18 - Quizvraag


Welke zin is correct?
A
ruim je Kamer op !
B
Ruim je Kamer op !
C
Ruim je kamer op!
D
ruim je kamer op!

Slide 19 - Quizvraag

Op dit leesteken eindigt een gewone zin.
Als je iets roept of gebiedende wijs gebruikt, eindigt je zin op dit leesteken
Een vraagzin eindigt op dit leesteken.

Slide 20 - Sleepvraag

Test! 

Kies de juiste antwoorden. 

Doel: zo min mogelijk fouten maken! 

Succes!!


Slide 21 - Tekstslide

Hoe schrijf ik deze zin correct?
mark en sanne gaan morgen naar berlijn
A
Mark en sanne gaan morgen naar Berlijn.
B
Mark en Sanne gaan morgen naar Berlijn.
C
Mark en Sanne gaan morgen naar berlijn.
D
mark en sanne gaan morgen naar Berlijn.

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf deze zin correct.
met pasen gaan wij naar mijn opa en oma in sittard
A
Met pasen gaan wij naar mijn opa en oma in sittard.
B
Met pasen gaan wij naar mijn opa en oma in Sittard.
C
Met Pasen gaan wij naar mijn opa en oma in sittard.
D
Met Pasen gaan wij naar mijn opa en oma in Sittard.

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf deze zin correct.
ik krijg de samsung galaxy s21 cadeau van mijn tante jeanny
A
Ik krijg de Samsung galaxy S21 cadeau van mijn tante Jeanny.
B
Ik krijg de samsung Galaxy s21 cadeau van mijn tante Jeanny.
C
Ik krijg de Samsung Galaxy S21 cadeau van mijn tante Jeanny.
D
ik krijg de Samsung Galaxy S21 cadeau van mijn tante Jeanny.

Slide 24 - Quizvraag


Welke zin is goed?
A
meneer Otten geeft les.
B
Meneer Otten geeft les.
C
Meneer otten geeft les
D
meneer Otten geeft les

Slide 25 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 27 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
maarten van der aa
A
Maarten van der aa
B
maarten Van der Aa
C
Maarten Van Der Aa
D
Maarten van der Aa

Slide 28 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
ik ga met pasen naar parijs

A
Ik ga met Pasen naar Parijs.
B
Ik ga met Pasen naar parijs.
C
Ik ga met pasen naar Parijs.
D
ik ga met Pasen naar Parijs.

Slide 29 - Quizvraag

Dictee
Je coach geeft jullie nu een dictee (ken je misschien nog van de basisschool).
Nadat je alle woorden hebt opgeschreven, kies je 5 woorden uit waarmee je een goede zin gaat schrijven, hierbij let je op leestekens! 

Slide 30 - Tekstslide