Spelling H1: punt, komma en aanhalingstekens

Spelling H1
Aan het eind van deze les ken je de theorie over de volgende leestekens en kun je deze toepassen: 
* punt 
* komma

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling H1
Aan het eind van deze les ken je de theorie over de volgende leestekens en kun je deze toepassen: 
* punt 
* komma

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

- je weet waar je komma's en punten moet gebruiken.
- je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken.

LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Tekstslide

Punt
- Als zinseindepunt - aan het einde van een mededelende zin:
Waarschijnlijk regent het morgen niet.

- In afkortingen na ieder afgekort woord, als je de afgekorte woorden allemaal volledig uitspreekt:
n.a.v., want je zegt 'naar aanleiding van'.

Slide 3 - Tekstslide

Punt
Je gebruikt geen zinseindepunt:
- Als je de letters van de afkorting samen als één woord uitspreekt: Havo, Hema, 
-Als je van de afkorting alleen de letters uitspreekt: BH, ID,
- in een zin die al eindigt met een ander leesteken:
Kom je morgen?

Slide 4 - Tekstslide

Punt
- Na een titel of kopje:
Goud voor Epke
-Als de afkorting het laatste woord is van de zin:
Je kunt de opdracht lezen op de volgende blz.

Slide 5 - Tekstslide

Lees de volgende zinnen

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 6 - Tekstslide

De Komma
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee gezegdes in een samengestelde zin;
Hoewel het paardrijden niet goed ging, gaat hij er toch volgende week weer heen.
– tussen de delen van een opsomming 
(behalve voor het woord en);
Zij neemt altijd drie bollen ijs: vanille, aardbeien en chocola.

Slide 7 - Tekstslide

De Komma
– na een naam of een uitroep aan het begin van een zin
Hé Luuk, kom jij morgen ook?
– voor voegwoorden zoals: maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, opdat.
Hij kwam te laat, doordat hij zijn fietssleutel niet kon vinden.

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 9 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 10 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 11 - Open vraag

Aanhalingstekens
Kun je gebruiken:
-Bij de directe rede: Sandra zei: 'Deze opdracht is veel te moeilijk voor mij!'
- als je iemand citeert: De volkrant meldt: 'Grote overstromingen in Spanje'.
- als je een woord ironisch gebruikt: Die film is echt enorm 'boeiend'!
.

Slide 12 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Kun je gebruiken:
- als je een nieuw of zelfbedacht woord gebruikt:
Die Halloween party was echt 'monsterieus'!
-Als je de nadruk wilt leggen op een bepaald woord of zin:
Wijde pijpen zijn dit jaar nog steeds 'in'.

Slide 13 - Tekstslide

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Corné zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Fiene, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Nathan vroeg Iris heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 20 - Tekstslide

Nathan vroeg Iris heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = Nathan
 vroeg: ‘Iris, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Nathan iets aan Iris.

2 = ‘Nathan,’ vroeg Iris ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Iris iets aan Nathan.

Slide 21 - Tekstslide

GELEERD
- je weet waar je komma's en punten moet gebruiken.
- je weet wanneer je aanhalingstekens moet gebruiken.
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 22 - Tekstslide

Nu 
Ga naar de website van Talent via Som

Maak van par. 1.9 opdracht; 1, 3, 6 en 7

Slide 23 - Tekstslide

Volgende les
In de volgende les gaan we verder met de puntkomma en de dubbele punt en krijg je uitleg over de nieuwe boekopdracht. 
Je kunt alvast op zoek gaan naar een nieuw leesboek niveau C/D

Slide 24 - Tekstslide