3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is en uitleggen hoe het fenotype tot stand komt.
3.1.2 Je kunt de verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen.
3.1.3 Je kunt omschrijven hoe de DNA-sequentie en de genexpressie erfelijke eigenschappen kunnen bepalen.