les 2

Pak je boek en je schrift, doe ze open.
2e klas
Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Economie in Bedrijf
Ik controleer het huiswerk.
blz 5 +6
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek en je schrift, doe ze open.
2e klas
Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Economie in Bedrijf
Ik controleer het huiswerk.
blz 5 +6

Slide 1 - Tekstslide





  • we kijken het gemaakte werk na
  • uitleg volgende onderdeel van dit boekje
  • je gaat werken aan de opdrachten of
  • je kunt in je groepje werken aan Economie in Bedrijf
Deze les

Slide 2 - Tekstslide

Economie in bedrijf
Bedrijven/beroepen die diensten produceren:
drukkerij -> maken folders, briefpapier, posters
tandarts -> zorgt voor je gebit
kapper -> verzorgt je haar
vervoersbedrijf -> zorgt voor transport
reisbureau -> zorgt voor onbezorgde vakantie

2e klas
Opdracht 1

Slide 3 - Tekstslide

Economie in bedrijf
2e klas
Opdracht 2
GRONDSTOF
EINDPRODUCT
staal
auto
graan
brood
wol
trui
leer
schoenen
rubber
autoband
koper
gasleiding
hout
stoel
katoen
t-shirt

Slide 4 - Tekstslide

Economie in bedrijf
De goederenstroom loopt van boven naar beneden
De geldstroom loopt van beneden naar omhoog
2e klas
Opdracht 3

Slide 5 - Tekstslide

Economie in bedrijf
De meelfabriek koopt in voor € 0,50 en verkoopt door 
voor € 0,80 => de toegevoegde waarde is dus € 0,30.
De toegevoegde waarde van de deegfabriek is
 € 1,50 - € 0,80 = € 0,70.
De toegevoegde waarde van de bakker is € 2,10 - € 1,50 = € 0,60.
Toegevoegde waarde is geen winst: de gemaakte kosten moeten er nog vanaf.
Totaal toegevoegde waarden: 0,50+0,30+0,70+0,60 = € 2,10 deze is gelijk aan de prijs die de consument betaald voor het product!

2e klas
Opdracht 4

Slide 6 - Tekstslide

Economie in bedrijf
a) Reden om eigen veeteeltbedrijf te beginnen: het bedrijf kan zo meer winst maken (hoeft de winst van een ander bedrijf niet te betalen)
b) De bedrijfskolom wordt hierdoor korter  er verdwijnt een bedrijf. 
2e klas
Opdracht 5

Slide 7 - Tekstslide

Economie in bedrijf
Grondstoffen zijn materialen die in een productieproces worden gebruikt om goederen te maken.
Veel grondstoffen zijn natuurlijke grondstoffen. Voorbeelden van natuurlijke grondstoffen zijn hout en katoen.
De weg die een product doorloopt van grondstof tot eindproduct noem je de productieweg.
Een bedrijfskolom geeft aan welke bedrijven je in de productieweg tegenkomt. 

2e klas
Opdracht 6

Slide 8 - Tekstslide

Economie in bedrijf
Bedrijven die op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom zitten, noem je een bedrijfstak.
In een bedrijfskolom heb je een goederenstroom een een geldstroom.
De goederenstroom loopt van boven naar beneden.
De geldstroom loopt van beneden naar boven.
Een bedrijf uit de bedrijfskolom koopt een product in, bewerkt het product en verkoopt het product weer.
Het verschil tussen de inkoop- en verkoopprijs noem je de toegevoegde waarde.

2e klas
Opdracht 6

Slide 9 - Tekstslide

Factoren en structuren
Productiefactoren
Organisatiestructuur

Slide 10 - Tekstslide

Productiefactoren
Productiefactor
Beloning
Kapitaal
Rente + huur
Arbeid
Loon
Natuur
Pacht
Ondernemerschap
Winst

Slide 11 - Tekstslide

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 12 - Tekstslide

Mechanisatie en automatisering verhogen dus de arbeidsproductiviteit
         
         Arbeid      -    Mechanisatie   -   Automatisering


Mechanisatie
spierkracht wordt vervangen door machines
Automatisering
spierkracht en denkwerk worden vervangen door computers (bv robots). 

Slide 13 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit


Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
Productie : aantal werknemers = arbeidsproductiviteit

    

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Armar heeft 200 werknemers in dienst. Jaarlijks maken ze 20.000 kasten . De gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer is:   

                                                   20.000
  Arbeidproductiviteit:   ________  = 100 kasten
                                                     200



Slide 15 - Tekstslide

 Hoe kan je de arbeidsproductiviteit laten stijgen (=meer produceren per arbeider per periode)???:

  • Beter opgeleide arbeiders (factor Arbeid)
  • Betere/ modernere/ snellere machines (factor   Kapitaal)
  • Betere arbeidsverdeling (iedere arbeider gaat een (deel-)taak doen waar die in is gespecialiseerd)
  • Hoger loon (of een bonus) bij een bepaalde prestatie/ productie


Slide 16 - Tekstslide

 Waarom wil je de arbeidsproductiviteit laten stijgen??


Je produceert dan met hetzelfde aantal arbeiders meer producten = meer producten terwijl je hetzelfde kwijt bent aan loon voor arbeiders!! = per product minder loonkosten!! = een lagere kostprijs. Je zou dus de verkoopprijs van het product ook wat kunnen verlagen en zo meer kunnen verkopen!! (denk ook aan onze internationale handel!!--> export)

Slide 17 - Tekstslide

2e klas
Pagina 9 t/m 13
Maak de opdrachten: 
Factoren en structuren.

Slide 18 - Tekstslide