Verleden tijd thema 3.6 TaalCompleet B1
1 / 11
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de juiste verleden tijd?
Werken
Werken
A
Ik werkte
B
Ik werkten
C
Ik werkde
D
Ik werkden
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Leven
Leven
A
Wij leefte
B
Wij leeften
C
Wij leefden
D
Wij leefde
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Zijn
Zijn
A
jij zijnde
B
jij was
C
jij waren
D
jij bent geweest
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Gaan
Gaan
A
jullie gangen
B
jullie gingen
C
jullie gongen
D
jullie zijn gegaan
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Hebben
Hebben
A
hij heefde
B
hij heefte
C
hij heeft gehad
D
hij had
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Wonen
Wonen
A
Zij heeft gewoond
B
Zij wonde
C
Zij woonde
D
Zij woonte
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Reizen
Reizen
A
Ik reizte
B
Ik reiste
C
Ik rees
D
Ik reisde
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Antwoorden
Antwoorden
A
Zij antwoorden
B
Zij antwoordden
C
Zij antwoordt
D
Zij antwoordde
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Zuchten
Zuchten
A
Hij zuchtte
B
Hij zuchte
C
Hij zocht
D
Hij zuchtten
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de juiste verleden tijd?
Fietsen
Fietsen
A
De man fiesten
B
De man fietstte
C
De man fietste
D
De man fietsten
