1. 9 jan: Literatuur

Communiceren doe je samen 2
Welkom havo 5

Op tafel:
Map/schrift, pen

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Communiceren doe je samen 2
Welkom havo 5

Op tafel:
Map/schrift, pen

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.

Slide 1 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
  • Literatuur mondeling: hoe en wat

Vandaag donderdag 9 januari:

Slide 2 - Tekstslide

Hoe:

  • 2 docenten
  • 1 leerling
  • 30 minuten
  • 2 boeken
  • 2 gedichten
  • Telt 2x mee

Het is een gesprek. 
Spiekbriefje mag!
Maar alleen in de vorm van een woordweb.

Slide 3 - Tekstslide

Welke vragen kan je verwachten?
Heeft de schrijver een boodschap?
Leg de titel van het boek uit? 
Hoeveel bladzijden heeft het boek?
Hoe heet de de moeder van de hoofdpersoon? 
Las het boek makkelijk? Waarom ...
Waren er positieve/negatieve recensies over jouw boek?
In welk personage kun je je inleven? Waarom ....

Slide 4 - Tekstslide

Subdomein E1: Literaire ontwikkeling
De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen (a.d.h.v. literaire begrippen) met een aantal door
 hem geselecteerde literaire werken.
* Minimumaantal: havo 8;
* De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal. 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbereidng
  • 1. LEES DE BOEKEN !!!
  • 2. Je kan literaire begrippen begrijpen en hanteren. Narratologie > begrippen om over een verhaal te praten
  • 3. Je hebt onderzoek gedaan, nagedacht, verbanden gelegd
  • 4. Gebruik KERN: Literatuur hoofdstuk 1,2,3, 4 (gedichten) & 11 Het vertellen van verhalen

Slide 6 - Tekstslide

Literaire begrippen:

- Perspectief 
- Tijd 
- Ruimte
- Genre
- Motieven
- Thema
- Fictie / non-fictie
- (Auto)biografie
- Alter ego + pseudoniem

Slide 7 - Tekstslide

Tijd:

  • Vertelde tijd: de tijd in het verhaal
Bijvoorbeeld: 1 dag of 4 jaar

  • Verteltijd: de tijd die het kost om het verhaal te lezen
Bijvoorbeeld: 2 uur of 3 weken

Slide 8 - Tekstslide

Tijd:

  • Chronologische volgorde
  • flashbacks
  • flashforward

Slide 9 - Tekstslide

Ruimte:

  • Omgeving in het verhaal
  • Denk na over de ruimte van de afbeelding: 
timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Ruimte:

  • Omgeving in het verhaal

  • Kan je nu ook iets over de omgeving van jouw boeken vertellen? 

Slide 11 - Tekstslide

Een genre is een verhaalsoort

Slide 12 - Tekstslide

Thema:

  • Een belangrijk onderwerp van een verhaal
  • Vaak één duidelijk thema, soms ook meerdere thema's te koppelen aan een verhaal
  • Bijvoorbeeld: zelfontwikkeling, vriendschap, eerlijkheid, identiteit.

Slide 13 - Tekstslide

Motieven:

  • De herhaling van gebeurtenissen, gedragingen en gevoelens van personages. 
  • Voorbeeld: een dobbelsteen die naar toeval verwijst (bv bij De aanslag)
  • Voorbeeld: een roos die naar de liefde verwijst. 
  • Abstracter voorbeeld: roman Tweede Wereldoorlog: trouw en verraad
  • Abstracter voorbeeld: nachtmerries (bv bij Gouden ei)

Slide 14 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
Verzonnen of werkelijkheid? 

  • fictie = verzinsel van de schrijver
  • non-fictie = gebaseerd op controleerbare feiten
  • realistische fictie 

Slide 15 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
(auto)biografie:

  • autobiografie: de auteur schrijft over zijn eigen bevindingen/ervaringen (auto = zelf)
  • biografie: de auteur schrijft over de bevindingen/ervaringen van een ander

Slide 16 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
Vraag: 
Is een autobiografische roman non-fictie (de werkelijkheid)? Leg uit. 

Schrijf het antwoord in je schrift.
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
Vraag: 
Is een autobiografische roman non-fictie (de werkelijkheid)? 

Antwoord: 
Als de schrijver alles opschrijft zoals het heeft plaatsgevonden, dan is de autobiografische roman non-fictie.

Maar ...
  • Heeft de schrijver wel alles opgeschreven zoals het heeft plaatsgevonden?
  • Heeft de schrijver bepaalde gebeurtenissen spannender gemaakt dan ze waren?
  • Is de schrijver altijd objectief gebleven of ook soms subjectief.  Het zijn immers de ervaringen van de schrijver en gevoelens maken die vast niet altijd objectief.
  • Is het verhaal controleerbaar?
  • Heeft er ook maar één ding niet exact zo plaatsgevonden zoals het opgeschreven is, dan is het fictie

Slide 18 - Tekstslide

Communiceren doe je samen 2
Binnen een autobiografische roman:
Alter ego: in plaats van hun eigen naam te gebruiken, kiezen ze een alter ego.

Bijvoorbeeld:
  • Simon Vestdijk - Anton Wachter
  • Gerard Reve - Frits van Egters 
  • Tomas Ross - Willem Pieter Hogendoorn
  • Max Havelaar - Eduard Douwes Dekker (naam auteur) / Multatuli (pseudoniem of schuilnaam auteur)

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
1. Vul het definitieve formulier in.
Bedenk drie vragen die specifiek van toepassing zijn op jouw boek (kenmerkende titel, perspectief, boodschap, iets dat opvallend is)

2. Twijfel over spiekbriefje, laat het zien? 

Slide 20 - Tekstslide

H1 Functies van literatuur
  • 1. Lezen ontwikkelt de taalvaardigheid  
  • 2. Lezen ontwikkelt het denken en verbeelden 
  • 3. Lezen verschaft prikkels aan het brein
  • 4. Lezen geeft kennis en inzichten   
  • 5. Lezen traint de concentratie   
  • 6. Lezen ontwikkelt het zelfinzicht  
  • 7. Lezen leert over de ander  
  • 8. Lezen leert over mogelijke consequenties
  • 9. Lezen geeft inzicht in normen, regels en gebruiken
  • 10. Lezen ondersteunt de identiteitsontwikkeling








Slide 21 - Tekstslide

Wat is literatuur/kunst?
Literaire auteurs schrijven ‘beter’ (normatief!!!) omdat:
Inhoud: literatuur wil de lezer aan het denken zetten, vernieuwend zijn.
Vorm: een grotere woordenschat, vernuftigere constructie, gevarieerdere de zinsconstructie ……
Personages worden uitgediept, verhaal zit goed in elkaar, het is niet overduidelijk …..

Slide 22 - Tekstslide

H 11 Het vertellen van verhalen
Personages: hoe leer je 'wie' ze zijn?

Expliciete karakterisering: "Hij was een ingewikkeld figuur om mee te leven". 
Impliciete karakterisering: je ontdekt zelf het karakter.

Maakt een personage een ontwikkeling door? 

Slide 23 - Tekstslide

H 11 Het vertellen van verhalen II
Plot > (belangrijkste) gebeurtenis(sen) in een verhaal
Verhaalstructuur: chronologisch, flashbacks/flashforwards
Tijd: welke tijd, vertelde tijd/vertel tijd
Een zin over één jaar/Heel boek over één dag
Ruimte/setting/sfeer
Perspectief: Ik/personale verteller/alwetende verteller
Schrijfstijl: sober, ironisch, metaforisch, makkelijke/moeilijke taal

Slide 24 - Tekstslide

Poëzie?
Wanneer? Waarom? (wie?)

Slide 25 - Tekstslide

Weggaan 
                                                      Rutger Kopland
Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen,
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet terugkeren. 
Je blijft iemand op wie wordt gewacht.

Weggaan kun beschrijven als 
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.

Slide 26 - Tekstslide

Poëzie H4
Strofe = alinea

Functie van een gedicht: voor de schrijver en voor jou 
Beeldspraak/metaforen/hyperbolen/cynisme
Wending in een gedicht
Ritme van een gedicht

Slide 27 - Tekstslide

Nog wat basisbegrippen
Plot, verhaalstructuur
personages (round characters, expliciete karakterisering, impliciete karakterisering)
ruimte/setting > sfeer
Vertelperspectief

Slide 28 - Tekstslide