Hoofdpersonen --> complete karakters, maken complete ontwikkeling door.
Bijfiguren --> hebben een dienende rol, worden nauwelijks uitgewerkt.
Expliciete karakterisering --> verteller geeft direct informatie over het karakter.
Impliciete karakterisering --> de lezer ontdekt zelf het karakter van het personage.
Plot --> de gebeurtenissen in een verhaal.
Verhaalstructuur --> structuur van een verhaal - vaak chronologisch en logisch.
Terugblikken --> er wordt naar een gebeurtenis vooruitgekeken.
Vooruitwijzing --> er wordt naar een gebeurtenis vooruit gewezen.
Causaliteit --> logisch verband in oorzaak-gevolg.
Verteltijd --> hoelang in zinnen erover gedaan wordt om een gebeurtenis te beschrijven.
Vertelde tijd --> hoeveel tijd er in het boek voorbij gaat.
Tijdsvertraging --> tijd oprekken om de spanning te behouden.
Ruimte / setting --> waar het verhaal zich afspeelt.