Literatuur 13 poep

Literatuur 13 
poep
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Literatuur 13 
poep

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Opdrachten controleren + nakijken

-Literatuurdossier
10 min

5 min
-Herhalen verhaalanalyse
10 min
-Poep
20 min
-Zelfstandig oefenen


35 min


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kent belangrijke begrippen uit de verhaaltheorie (narratologie) en weet wat de functie van bepaalde verhaaltechnieken is;
  • Je kan begrippen uit de narratologie toepassen bij het bespreken van een verhaal en verteltechnieken herkennen;
  • Je kan aan de hand van begrippen uit de narratologie uitleggen hoe de schrijver speelt met de verwachtingen van de lezer en de lezer aan het denken zet. 
  • Je kan zelf een verhalende tekst schrijven die is opgebouwd uit elementen uit de narratologie en verteltechnieken bewust inzetten of hier onderzoek naar doen. 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk controleren + nakijken
In Classroom staat een mapje met de titel "antwoorden". 
In dat mapje zie je de antwoorden van de gemaakte opdrachten van vorige week. 
Kijk zelf je werk (goed) na. 

Slide 4 - Tekstslide

Literatuurdossier
Bestand in Classroom.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil in hoofdpersonen en bijpersonen?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verschil in verteltijd en vertelde tijd?

Slide 7 - Open vraag

Vertellen van verhalen

Hoofdpersonen --> complete karakters, maken complete ontwikkeling door.
Bijfiguren --> hebben een dienende rol, worden nauwelijks uitgewerkt. 
Expliciete karakterisering --> verteller geeft direct informatie over het karakter. 
Impliciete karakterisering --> de lezer ontdekt zelf het karakter van het personage. 
Plot --> de gebeurtenissen in een verhaal.
Verhaalstructuur --> structuur van een verhaal - vaak chronologisch en logisch. 
Terugblikken --> er wordt naar een gebeurtenis vooruitgekeken. 
Vooruitwijzing --> er wordt naar een gebeurtenis vooruit gewezen. 
Causaliteit --> logisch verband in oorzaak-gevolg. 
Verteltijd --> hoelang in zinnen erover gedaan wordt om een gebeurtenis te beschrijven. 
Vertelde tijd --> hoeveel tijd er in het boek voorbij gaat. 
Tijdsvertraging --> tijd oprekken om de spanning te behouden. 
Ruimte / setting --> waar het verhaal zich afspeelt. 

Slide 8 - Tekstslide

Welke vertelperspectieven ken je nog?

Slide 9 - Woordweb

Vertellen van verhalen
Ik-verteller --> je leest het verhaal vanuit een ik-persoon. 
Vertellend ik --> vertelt over de gebeurtenissen en personages. 
Belevend ik --> neemt zelf deel aan de gebeurtenissen. 
Onbetrouwbaar perspectief --> Ook wel belevend ik. 
Hij-zij-verteller = personale verteller --> niet merkbaar aanwezig en laat andere personages het woord doen. 
Enkelvoudig of meervoudig perspectief --> door hoeveel ogen lees je het verhaal. 
Alwetende / auctoriale verteller --> staat boven het verhaal en weet alles van alle personages. 
Neutraal perspectief --> de alwetende verteller geeft geen commentaar op de personages. 

Slide 10 - Tekstslide

Toepassing
We lezen klassikaal Poep op blz 167-171.

 


Slide 11 - Tekstslide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Literatuur paragraaf 13 poep, opdracht 1-8
Hoe?
Oefenboek blz 158-159.
Handboek blz 160-166.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 14:40.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Opdrachten van gisteren.

Slide 12 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je kent belangrijke begrippen uit de verhaaltheorie (narratologie) en weet wat de functie van bepaalde verhaaltechnieken is.


Je kan begrippen uit de narratologie toepassen bij het bespreken van een verhaal en verteltechnieken herkennen;
Je kan zelf een verhalende tekst schrijven die is opgebouwd uit elementen uit de narratologie en verteltechnieken bewust inzetten of hier onderzoek naar doen. 

Je kan aan de hand van begrippen uit de narratologie uitleggen hoe de schrijver speelt met de verwachtingen van de lezer en de lezer aan het denken zet. 

Slide 13 - Sleepvraag