4.11 Verkleinwoorden

4.11 Verkleinwoorden
Spelling, blok 4
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

4.11 Verkleinwoorden
Spelling, blok 4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les:
kun je verkleinwoorden op de juiste manier spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan de slag! 
Maak opdracht 6.
Je krijgt hier 5-10 minuten de tijd voor.
Denk na wat je nog over dit onderwerp weet.
Ben je klaar? Lees dan de theorie in je boek door. 

Slide 3 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Meestal -je, -tje of -pje

* de bank - het bankje
* de film - het filmpje
* de tafel - het tafeltje
* de slang - het slangetje

Slide 4 - Tekstslide

Soms een dubbele klinker
* de auto - het autootje
* het café - het cafeetje
* de opa - het opaatje
* de kano - het kanootje
* de accu - het acuutje

Slide 5 - Tekstslide

Apostrof
* de baby - het baby'tje
* de jury - het jury'tje

* tv - tv'tje
* de 3 - het 3'tje

Slide 6 - Tekstslide

-kje
* de ketting - het kettinkje
* de koning - het koninkje

Slide 7 - Tekstslide

Lastige verkleinwoorden
* de machine - het machientje of machinetje
* de aspirine - het aspirientje
* de jongen - het jongetje
* de karbonade - het karbonaadje
* de pudding - het puddinkje

Slide 8 - Tekstslide

Wist je dat
er ook zelfstandige naamwoorden zijn die alleen maar als een verkleinwoord bestaan?
Kun je er één bedenken?

Slide 9 - Tekstslide

Nabespreken opdracht 6

Slide 10 - Tekstslide

Extra opdracht
1: het bureau - het ...
2: de logé - het ...
3: de baby - het ...
4: de beloning - het ...
5: de chocola - het ...
6: de dvd - het ...
7: de bloem - het ...

Slide 11 - Tekstslide