dagopening maandag 15 november + dictee

Hij_____ (lopen) naar school.
-Tegenwoordige tijd-
A
loop
B
loopd
C
loopt
D
lopen
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hij_____ (lopen) naar school.
-Tegenwoordige tijd-
A
loop
B
loopd
C
loopt
D
lopen

Slide 1 - Quizvraag

Het meisje _____ (vinden) de jongens vervelend.
-Tegenwoordige tijd-
A
vint
B
vindt
C
vind
D
vinden

Slide 2 - Quizvraag

De boom ______ (vallen) gisteren om. -Verleden tijd-
A
vallen
B
voel
C
valde
D
viel

Slide 3 - Quizvraag

Voor de coronatijd ____ (reizen) we vaak naar het buitenland. -verleden tijd-
A
reisden
B
reizden
C
reisten
D
reizten

Slide 4 - Quizvraag

Deze youtuber _____ (vloggen) vorige week dagelijks.
-verleden tijd-
A
vlogte
B
vlogde
C
vloog
D
vloggen

Slide 5 - Quizvraag

Welk rijtje is fout ??

goed kijken en nadenken!
A
ik word, jij wordt,
B
ik loop, hij loopt
C
vind jij? , jij vindt
D
wordt jij? , hij vind

Slide 6 - Quizvraag

De regel stam + t of niet - ( dt of niet)
gaat altijd over de .......
A
Verleden tijd
B
tegenwoordig en verleden tijd
C
Tegenwoordige tijd
D
geen van beide

Slide 7 - Quizvraag

(schelden) 1. Waarom ...... hij je gisteren zo uit?

Slide 8 - Open vraag

( ontwikkelen) . 2. We vonden dat die fotohandelaar onze films niet goed ............................

Slide 9 - Open vraag

(glijden) 3. Op een plastic zak ............... je prima van een heuvel.

Slide 10 - Open vraag

(worden)
4. "Natuurliefhebbers, ............. nu lid van Greenpeace!".

Slide 11 - Open vraag

(landen) 5. Als alles goed gaat, ................... we morgen om twee uur op Schiphol.

Slide 12 - Open vraag

(kleden) 6. Als Lies uitging, ..................... ze zich altijd keurig aan.

Slide 13 - Open vraag

(verroesten) 7. Hoe kun je nu op zo'n
oude .................. fiets rijden?

Slide 14 - Open vraag

(besteden) 8. Toen opa nog gezond was, ........................ hij veel tijd aan zijn tuin.

Slide 15 - Open vraag

(binden) 9. Kom maar, dat pakje ......... ik wel achter op mijn fiets.

Slide 16 - Open vraag

(veranderen) 10. De mensen die in ons vorige huis wonen, hebben het helemaal .................

Slide 17 - Open vraag

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 20 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 21 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
niet
D
leerling

Slide 22 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 23 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 24 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 25 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 28 - Quizvraag

Hou oud ben jij?

Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 29 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

Wat is het lv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
hun baarden
D
de drieëndertig mannen

Slide 30 - Quizvraag

Typ het woord dat je hoort!

Slide 31 - Open vraag

Typ het woord dat je hoort!

Slide 32 - Open vraag

Typ het woord dat je hoort!

Slide 33 - Open vraag

Typ de zin die je hoort!

Slide 34 - Open vraag

Typ de zin die je hoort!

Slide 35 - Open vraag

Typ de zin die je hoort!

Slide 36 - Open vraag