H6.2 Het oog

H6.2 Het oog
6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

H6.2 Het oog
6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 1 - Tekstslide

Bouw uitwendig
Wenkbrauwen: houden zweet en stof tegen
Traanklieren: maken traanvocht → tegen uitdroging en vuil
Traanbuisjes: voeren traanvocht af naar de neusholte
Oogspieren: draaien het oog
Harde oogvlies (wit): beschermt het oog
Hoornvlies: doorzichtig deel vooraan, laat licht binnen


Binas 87C1

Slide 2 - Tekstslide

Bouw inwendig
Vaatvlies: laag onder harde oogvlies, veel bloedvaten
Iris (regenboogvlies): gekleurd deel, bepaalt pupilgrootte
Pupil: opening in de iris → regelt lichtinval
Ooglens: breekt licht, scherp beeld via accommodatie
Voorste & achterste oogkamer: met vocht gevuld
Binas 87C2

Slide 3 - Tekstslide

Bouw netvlies
Netvlies: binnenste laag met lichtreceptoren
Gele vlek: scherpst zicht, recht achter pupil
Blinde vlek: geen lichtreceptoren, uitgang oogzenuw
Glasachtig lichaam: vult oog, houdt netvlies op zijn plaats
Oogzenuw: voert impulsen naar hersenen
Binas 87C3
Binas 87C2

Slide 4 - Tekstslide

Beeldvorming
  • Beeld valt op het netvlies: verkleind en omgekeerd
  • Netvlies zet beeld om in impulsen
  • Impulsen gaan naar de hersenen
  • Hersenen draaien en verwerken het beeld → jij ziet het rechtop en op juiste grootte

  • Je kunt niet tegelijk dichtbij en veraf scherp zien
  • De ooglens verandert van vorm: boller voor dichtbij, platter voor veraf
  • Dit heet accommoderen
  • Accommodatiereflex: kringspieren (accommodatiespieren) passen de lens aan bij een onscherp beeld

Slide 5 - Tekstslide

Accommodatiereflex
  • Lens hangt met bandjes aan het straalvormig lichaam
  • Bij ver kijken (>5 meter):
  • Kringspieren ontspannen → straalvormig lichaam groot
  • Lensbandjes strak → lens wordt plat
  • Scherp beeld op netvlies

  • Bij dichtbij kijken:
  • Onscherp beeld → accommodatiereflex
  • Kringspieren trekken samen → straalvormig lichaam kleiner
  • Lensbandjes verslappen → lens wordt bol

Scherp beeld dichtbij op netvlies


Slide 6 - Tekstslide

Lichtbreking door positieve en negatieve lenzen

Licht breekt als het van het ene medium naar het andere gaat
  • In het oog: breking bij hoornvlies en ooglens
  • Ooglenzen zijn bol → buigen lichtstralen naar elkaar toe (convergeren)
  • Brandpunt (F): plek waar lichtstralen samenkomen

  • Bolle lens (positief): dikker in het midden → lichtstralen naar elkaar toe
  • Holle lens (negatief): dunner in het midden → lichtstralen uit elkaar
  • Accommodatie verandert de kromming van de lens:
  • Ver weg: lens plat → brandpunt op netvlies
  • Dichtbij: lens bol → brandpunt verschuift naar voren
  • Hoornvlies zorgt voor meeste breking


Slide 7 - Tekstslide

Oogafwijkingen
Bijziendheid
  • Dichtbij scherp, veraf wazig
Oorzaken:
  • Oogbol te lang
  • Te sterke lichtbreking
  • Brandpunt valt voor het netvlies
  • Correctie met holle (negatieve) lenzen

Verziendheid
  • Veraf scherp, dichtbij wazig
Oorzaken:
  • Oogbol te kort
  • Te zwakke lichtbreking
  • Brandpunt valt achter het netvlies
  • Correctie met bolle (positieve) lenzen


Slide 8 - Tekstslide

Pupilreflex
Te fel licht kan lichtreceptoren beschadigen
Wimpers en vooral de pupilreflex beschermen het oog

In de iris:
  • Kringspieren → pupil kleiner
  • Straalspieren → pupil groter
  • Regelt hoeveelheid licht op netvlies
  • Niet betrokken bij accommodatie (die gebeurt via het straalvormig lichaam)


Slide 9 - Tekstslide

De bouw van het netvlies

Vanaf het glasachtig lichaam:
  1. Zenuwcellen
  2. Lichtreceptoren (gezichtszintuigcellen)
  3. Pigmentcellen (tegen het vaatvlies)

  • Pigmentcellen absorberen licht → bescherming lichtreceptoren
  • Licht gaat eerst door zenuwcellen voordat het lichtreceptoren bereikt
  • Impulsen gaan via zenuwcellen → oogzenuw
  • Blinde vlek: plek zonder lichtreceptoren → uitlopers verlaten het oog hier


Slide 10 - Tekstslide

Staafjes en kegeltjes

Staafjes (95% van de lichtreceptoren):
  • Verspreid over netvlies (niet in gele vlek / blinde vlek)
  • Lage prikkeldrempel, gevoelig voor bijna alle kleuren behalve rood
  • Alleen zwart-grijs-wit, geen kleur
  • Meerdere staafjes per zenuwcel → minder detail

Kegeltjes:
  • Vooral in en rond de gele vlek
  • Hoge prikkeldrempel, werken alleen bij voldoende licht
  • Eén kegeltje per zenuwcel → scherp en gedetailleerd beeld


Slide 11 - Tekstslide

Optisch chiasma
  • Rechter gezichtsveld → linker netvlieshelft
  • Linker gezichtsveld → rechter netvlieshelft
  • Impulsen kruisen deels bij optisch chiasma (boven hypothalamus)
  • Linker netvlieshelften → linker gezichtscentrum
  • Rechter netvlieshelften → rechter gezichtscentrum

  • Elk oog bekijkt een voorwerp vanuit een iets andere hoek
  • Beelden worden vergeleken in de gezichtscentra
  • Verschil tussen beelden → info over afstand en diepte
  • Hierdoor kun je afstanden inschatten en 3D zien


Binas 87C4

Slide 12 - Tekstslide

En nu
  • Wat: H6.2 opdr 16 t/m 24
  • Hoe: werkboek / laptop
  • Met wie: klasgenoot
  • Hulp: klasgenoot / Nijhof
  • Tijd: 75 min
  • Klaar: nagekenen? 

Slide 13 - Tekstslide