3. (Lucht)druk

3. Luchtdruk
Ga rustig zitten op je plek.
Boek, pen en iPad op tafel.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3. Luchtdruk
Ga rustig zitten op je plek.
Boek, pen en iPad op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen
Herhaling van klas 2: fasen en faseovergangen.

Nieuw: het deeltjesmodel - hoe moleculen zich gedragen.
1. De moleculen veranderen niet bij een faseovergang.
2. De moleculen zijn altijd in beweging.
3. De moleculen oefenen een kracht op elkaar uit (hoe dichter bij elkaar, hoe meer kracht)

Slide 2 - Tekstslide

Deze les leren we:
...wat bedoeld wordt met de begrippen druk en luchtdruk.

...wanneer de druk in een afgesloten ruimte stijgt of daalt.

...hoe je luchtdruk en druk in een band kan meten.

Slide 3 - Tekstslide

Druk ontstaat als moleculen in een gas tegen elkaar botsen.

Luchtdruk is de druk die ontstaat door alle moleculen die in de atmosfeer zitten. Die oefenen kracht op elkaar uit.

Slide 4 - Tekstslide

Waar zitten de moleculen het dichtst op elkaar?

Slide 5 - Sleepvraag

Dicht bij aarde: moleculen dicht op elkaar.

Hoe hoger je gaat, hoe ijler de lucht wordt. Daarom heeft een vliegtuig kunstmatige druk, anders kan je lichaam dat niet aan.

Slide 6 - Tekstslide

Als lucht ergens stijgt, blijven bij de oppervlakte minder deeltjes over. Dan is er bij de aarde lage luchtdruk.

Stijgende lucht leidt tot neerslag. Bij een lagedrukgebied valt dus vaak regen.
Bij een hogedrukgebied is het juist vaak mooi weer.

Slide 7 - Tekstslide

Waar is de grootste kans op mooi weer?
A
In Scandinavië
B
In Spanje
C
In Griekenland
D
Boven de Noordzee

Slide 8 - Quizvraag

Luchtdruk meet je met een barometer.

Die reageert op verandering in de druk door in te zakken of omhoog te veren.

Druk meet je in de eenheid millibar of Pascal.

Slide 9 - Tekstslide

Op zeeniveau ligt luchtdruk meestal tussen 970 en 1040 mbar
(of 97.000 en 104.000 Pascal)

Je kan het weer voorspellen door te kijken of de druk stijgt (mooi weer op komst) of daalt (slecht weer op komst).

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Waarom werkt dit?

Stel: luchtdruk stijgt.
Ballon zakt in, uiteinde rietje stijgt.
Kennelijk komt er mooi weer aan!

Slide 12 - Tekstslide

Onderdeel van je cijfer
Terug te vinden in document in Teams (Praktische opdrachten Het Weer).

Slide 13 - Tekstslide

Druk in een afgesloten ruimte
Ga via deze link naar de simulatie over gasdruk.

Je kan de druk hoger of lager
laten worden door verschillende
dingen te veranderen.

Op welke drie manieren kan je de druk
in de afgesloten ruimte verhogen?
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

De druk wordt hoger als je:
- Meer luchtdeeltjes toevoegt aan de ruimte;
- De ruimte kleiner maakt;
- De temperatuur in de ruimte verhoogt.

Dit zorgt allemaal voor meer botsingen en dus hogere druk.

Slide 15 - Tekstslide

Met een manometer kan je meten wat de overdruk is - het verschil in druk tussen de band en de luchtdruk buiten.

Tel je overdruk en luchtdruk bij elkaar op, dan weet je de absolute druk in de band.

Slide 16 - Tekstslide

Bij luchtdruk leerden we de eenheden millibar en Pascal.

Die kom je (onder andere) ook tegen bij bandenspanning. Er zijn veel eenheden mogelijk voor druk, dus je moet goed kijken met welke je te maken hebt.

Slide 17 - Tekstslide

Tot slot: waarom check ik wanneer het kouder wordt mijn bandenspanning?
A
Omdat de druk afgenomen is
B
Omdat de druk toegenomen is

Slide 18 - Quizvraag

Dit hebben we geleerd over druk:
Luchtdruk kan je meten met een barometer. Hoe hoger de druk, hoe verder de barometer wordt ingedrukt.

De gasdruk in een afgesloten ruimte wordt bepaald door het aantal botsingen tussen de moleculen.

Luchtdruk meet je met een barometer en gasdruk met een manometer.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak: paragraaf 2.2, opdrachten 1 t/m 7.

Hoe: in je boek, gebruik de theorie bij de vragen!
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot einde les de tijd.
Klaar? Werk alvast verder aan paragraaf 2.3 (opdrachten 1 t/m 3).

Slide 20 - Tekstslide