T2 H4 taalverzorging verwijswoorden

T2
H4 taalverzorging (blz.108)  
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

T2
H4 taalverzorging (blz.108)  

Slide 1 - Tekstslide

Natuurlijk heb je voor jouw neus, jouw boek, schrift en pen liggen!
A
uhm...
B
moment!
C
ja!
D
nee...

Slide 2 - Quizvraag

Lesdoel

  • Je kunt de verwijswoorden die/dat en met wie/waarmee juist gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide

H4 taalverzorging formuleren: verwijswoorden
Nu: uitleg over verwijswoorden. Gebruik je met wie of waarmee?

In je boek: blz. 108 

Doe goed mee met de uitleg en de vragen! 
Eerst een stukje herhaling over de verwijswoorden die/deze en dit/dat

Slide 4 - Tekstslide

Zie jij de vogel achter de hele groep vliegen?
"Ja, ik zie ...... vliegen"
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 5 - Quizvraag

Formuleren (verwijswoorden)

''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
de
D
die

Slide 6 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 7 - Quizvraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 8 - Tekstslide

‘Bart is verkoper bij de Praxis, hij werkt daar 5 dagen per week.’
Hoeveel verwijswoorden zitten er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 10 - Quizvraag

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 11 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 12 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 13 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 14 - Tekstslide

Verwijswoorden deel II
Verwijswoorden gebruiken we ook op een andere manier.

De keuze tussen: 

met wie 
en 
waarmee




Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je nu precies wat?
met wie  -  gebruik je als je te maken hebt met mensen

waarmee  -  gebruik je als je te maken hebt met dieren of dingen

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld I
Zij is iemand met wie je altijd gezellig kunt kletsen.

'Zij' is een mens.

We gebruiken: met wie.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld II
Dat is het vliegtuig waarmee mijn opa en oma op vakantie gaan.

'Het vliegtuig' is een ding.

We gebruiken: waarmee.

Slide 18 - Tekstslide

Het paard .... Annelies een goede band heeft, is helaas geblesseerd.
A
met wie
B
waarmee

Slide 19 - Quizvraag

De docent ...... ik altijd kan lachen.
A
met wie
B
waarmee

Slide 20 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 21 - Woordweb

Deze les vond ik.....
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

HUISWERK
Je kunt verwijswoorden op een juiste manier gebruiken
Je maakt van blz 108 e.v. opdr 1 t/m 5

Slide 23 - Tekstslide