Herhaling meewerkend voorwerp en start verwijswoorden

2C - donderdag 25 maart
Nodig: H4 taalverzorging meewerkend voorwerp + verwijswoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

2C - donderdag 25 maart
Nodig: H4 taalverzorging meewerkend voorwerp + verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag 
1. Opening ~5 min
2. 5 minuten nieuws lezen en bespreken ~10 min 
3. Herhaling meewerkend voorwerp en verwijswoorden ~10 min
4. Uitleg verwijswoorden en zelfstandig aan de slag ~15 min
5. Afsluiting ~5 min


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kunt uitleggen wanneer je de verwijswoorden deze, die, dit en dat gebruikt. 

  • Je kunt uitleggen wanneer je de verwijswoorden met wie en waarmee gebruikt. 

Slide 3 - Tekstslide

5 minuten lezen
Ga naar een nieuwssite en kies een artikel uit dat jij interessant vindt. Lees hem goed door. 3 mensen worden bevraagd. 
timer
5:00
Bijv: nos.nl // nu.nl 

Slide 4 - Tekstslide

Ga naar: https://b.socrative.com/login/student/


Vul je eigen voornaam + achternaam in en maak de quiz. 
5 fout of meer? --> Extra instructie na de uitleg. 

Slide 5 - Tekstslide

VERWIJSWOORDEN (blz.108)
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 6 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden deel II
Verwijswoorden gebruiken we ook op een andere manier.

De keuze tussen: 

met wie 
en 
waarmee




Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je nu precies wat?
met wie  -  gebruik je als je te maken hebt met mensen

waarmee  -  gebruik je als je te maken hebt met dieren of dingen

Zelfde geldt voor: op wie/waarop, voor wie/waarvoor, tegen wie/waartegen, naast wie/waarnaast etc. 
--> waar wie in staat = mensen!! 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld I
Zij is iemand met wie je altijd gezellig kunt kletsen.

'Zij' is een mens.

We gebruiken: met wie.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld II
Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.

'Het boek' is een ding.

We gebruiken: waarmee.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
WAT: H4 taalverzorging formuleren verwijswoorden 
startopdracht, opdracht 1 + opdracht 2 blz.108

HOE: Boek en schrift (geen schrift = blaadje!) Niet via Studiewijzerplus 

HULP: Pak de theorie erbij, kijk het uitlegfilmpje (oordopjes)

KLAAR: lezen, trainen Studiewijzerplus, extra oefenen. Geen spelletjes. 

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting
Voordat je de les verlaat, vul je het exit ticket in.
https://www.exitticket.nl/ticket/f2qjy9tj

** QR-code komt groot op het scherm. 

Slide 14 - Tekstslide