3M & 4M Fictie Verhaalanalyse

Fictie: verhaalanalyse

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie: verhaalanalyse

Slide 1 - Tekstslide

Wat is fictie?
Verhalen die je willen vermaken door spannende, romantische, droevige, griezelige of grappige gebeurtenissen. Ze nemen je mee naar een niet bestaande wereld of naar een andere tijd. Die verzonnen gebeurtenissen noem je fictie. Fictie is dus niet echt gebeurd. 

Slide 2 - Tekstslide

Verteller
Degene die een verhaal vertelt; een verhaal kan verteld worden door één of meer ik-vertellers. De ik-vertellers die zelf in het verhaal voorkomen, weten niet wat de andere personen denken en voelen. 

De ouderwetse ik-verteller die zelf niet in het verhaal voorkomt, noemen we alwetende verteller. Deze weet alles over de personen en weet ook wat er zal gaan gebeuren.

Slide 3 - Tekstslide

Verteller (2)
Een verteller die je niet kunt aanwijzen, omdat alle personen met 'hij' of 'zij' worden aangeduid, heet afwezige of onzichtbare verteller. Die kan  gedachten en gevoelens van één of meerdere personen beschrijven. 

Slide 4 - Tekstslide

Genres
Oorlog, detective, liefde of historie

Slide 5 - Tekstslide

Spanning 
In een boek draait het om spanning. Een schrijver kan dat op verschillende manieren doen:
- je kunt meeleven met de hoofdpersoon: de hoofdpersoon is herkenbaar voor je (door zijn leeftijd, door zijn uiterlijk, door wat hij doet) en je weet precies wat de hiofdpersoon denkt en voelt. 
- door de opbouw: vooruitwijzing, cliffhanger, uitgebreide beschrijving van een gebuertenis
- door de ruimte: het verhaal speelt zich af in een enge of donkere ruimte. 

Slide 6 - Tekstslide

Personages
Niet alle personen zijn belangrijk in een verhaal.

Hoofdpersonen: worden het meest uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven. Je komt veel te weten over hun innerlijk; gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen en angsten. 
Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze doen, denken en zeggen. Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang. 

Slide 7 - Tekstslide

Personages (2)
De bijfiguren worden eenvoudig beschreven. De meeste aandacht krijgt hun uiterlijk: gezichtsuitdrukking, houding en kleding. 
Vaak zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar: schurken zien er gemeen uit en helden zien er stoer uit. Tevens hebben ze vaak maar één eigenschap: schurken hebben een gemeen en slecht karakter; helden zijn sterk en nooit bang.

Slide 8 - Tekstslide

Plaats & tijd
Veel verhalen zijn gemakkelijk te begrijpen doordat de schrijver steeds duidelijk aangeeft waar het verhaal zich afspeelt en doordat de schrijver de gebeurtenissen in de volgorde zet waarin ze zijn gebeurd (chronologische volgorde). Sommige verhalen zijn minder makkelijk te volgen door wisselingen van plaats en tijd.

Slide 9 - Tekstslide

Plaats & tijd (2)
Je spreekt van een wisseling van plaats als het verhaal zich opeens ergens anders afspeelt. Je spreekt van een wisseling van tijd als er bijvoorbeeld een tijdsprong wordt gemaakt; er wordt een paar uur, dagen, weken of jaren overgeslagen, waarna het verhaal weer verdergaat. 


Slide 10 - Tekstslide