Leesvaardigheid, blok 3 en 4, 2 gymnasium

Wat ga je leren?
  • Je herkent signaalwoorden in een tekst voor de volgende zins- en/of alineaverbanden: opsomming, tegenstelling en voorbeeld
  • Je kunt de verbanden ook uitleggen.
  • Je kunt een kernzin formuleren
  • Je herkent verbindingsmanieren tussen alinea's ineen tekst.
  • Je kunt het verband tussen alinea's uitleggen. 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat ga je leren?
  • Je herkent signaalwoorden in een tekst voor de volgende zins- en/of alineaverbanden: opsomming, tegenstelling en voorbeeld
  • Je kunt de verbanden ook uitleggen.
  • Je kunt een kernzin formuleren
  • Je herkent verbindingsmanieren tussen alinea's ineen tekst.
  • Je kunt het verband tussen alinea's uitleggen. 

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Door het oefenen van het herkennen van verbanden in een tekst word je een betere lezer en schrijver. Daardoor kun je complexere teksten lezen en schrijven, wat er voor zorgt dat je je nog meer kunt oefenen in het begrijpen van teksten.

Slide 2 - Tekstslide

Kernzin
Een kernzin vertelt waar een alinea over gaat óf bevat de belangrijkste informatie in een alinea.

De kernzin kan op elke plek in een alinea staan, maar vaak is het de eerste zin.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de kernzin in de onderstaande alinea?
In de afgelopen 165 miljoen jaar ontstonden continenten en het klimaat werd kouder en natter. Zeeën verschenen en verdwenen en planten als varens, paardenstaarten en coniferen kregen vat op het landschap. De aarde is dus enorm veranderd sinds de tijd dat de megareptielen erop rondliepen.

Slide 4 - Open vraag

Lees de vragen bij opdracht 2 op blz. 150 van je boek. Door de vragen te lezen, kun je straks de bijbehorende tekst lezen met een leesdoel. Daardoor kun je je makkelijker concentreren.
Lees eerst de vragen bij opdracht 2. Maak vraag 1, voordat je de tekst gaat lezen.



Lees nu tekst 3


Beantwoord daarna de vragen. Formuleer goedlopende zinnen, waarin je rekening houdt met taalregels en waarin de vraag terugkomt. Dit geldt natuurlijk niet voor multiple choice en soortgelijke vragen.
Chinese karakters ontcijferen

Slide 5 - Tekstslide

antwoorden
Opdracht 2
1 a-d Eigen werk en antwoorden.
2 Eigen werk.
3 de lezer nieuwsgierig maken
4 a dat verwijst naar ‘Chinees is momenteel nog geen officiële examentaal’ (r. 4).
 b Die verwijst naar ‘een examenpilot Chinees voor het vwo’ (r. 9).
 c het verwijst naar het vak (r. 14).
 d dat verwijst naar ‘het toevoegen van een vak zoals Chinees aan het examenprogramma’ (r. 27-28).
5 kanten, aspecten
6 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Aan de kwaliteit van het diploma moet niemand kunnen twijfelen. De kwaliteit moet goed zijn.
7 Er moeten voldoende goed opgeleide docenten zijn die les kunnen geven. Er moeten voldoende deskundigen zijn om een examen te kunnen samenstellen.

Slide 6 - Tekstslide

antwoorden deel 2
8 a opvoeding/kennis die noodzakelijk is / die essentieel is / die je niet kunt missen
 b De maatschappij vindt dat Chinees een toegevoegde waarde heeft. Het vervolgonderwijs wil dat studenten kennis van Chinees bezitten als ze bepaalde studies doen.
9 Chinees is erg moeilijk en niet te vergelijken met andere talen. Als je Chinese tekens kunt begrijpen, kun je nog niet lezen.
10 a De uitspraak is niet juist.
 b Ook leerlingen van een ander niveau kunnen Chinees op vwo-niveau leren. In de tekst staat: Leerlingen van lagere schoolniveaus zijn echter niet per definitie uitgesloten van deelname. Dit betekent dat ze ook kunnen deelnemen. Havisten met een flinke talenknobbel kunnen het vak ook kiezen. Wel op vwo-niveau.
11 a-b Eigen antwoorden. Heb je je antwoord op vraag 11 b toegelicht?
12 a-b Eigen antwoorden. Heb je je antwoorden toegelicht?

Slide 7 - Tekstslide

Maak eerst opdracht 3, lees daarna de vragen van tekst 4 en de bijbehorende tekst
Chinees als examenvak

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden
Woorden die iets vertellen over de tekststructuur

Weet je het nog?

opsomming: ook, bovendien, maar ook, ten eerste, ten tweede, daarbij, en ..........

tegenstelling: maar, echter, daarentegen, in tegenstelling tot

voorbeeld: 

Slide 9 - Tekstslide

Welke woorden of woordgroepen geven aan dat er een voorbeeld volgt?

Slide 10 - Open vraag

Opdracht 5
Lees eerst de vragen, daarna de tekst.
Maak daarna de vragen.

Slide 11 - Tekstslide

Verbindingsmanieren alinea's
Een goede tekst is opgebouwd volgens een structuur. Auteurs hebben diverse mogelijkheden om de verbanden tussen de alinea's duidelijk te maken. Jij gaat jezelf trainen in het herkennen van deze manieren. De vier belangrijkste moet je (her)kennen.

1. signaalwoord
2. verwijswoord
3. herhaling van een woord(groep)
4. aankondigende zin


Slide 12 - Tekstslide

Welke manieren ken jij om alinea's met elkaar te verbinden?

Slide 13 - Open vraag

op welke manier zijn alinea 2 en 3 met elkaar verbonden
A
aankondigende zin
B
verwijswoord
C
signaalwoord
D
herhaling van een woord(groep)

Slide 14 - Quizvraag

Op welke manier zijn alinea 4 en 5 met elkaar verbonden?
A
signaalwoord
B
aankondigende zin
C
woord(groep)
D
verwijswoord.

Slide 15 - Quizvraag

tekst 3, blz. 205
Op welke manier zijn alinea 1 en 2 met elkaar verbonden
A
herhaling van woord(groep)
B
verwijswoord
C
signaalwoord
D
aankondigende zin

Slide 16 - Quizvraag

Op welke manier zijn alinea 5 en 6 met elkaar verbonden?
A
signaalwoord
B
verwijswoord
C
herhaling woord(groep)
D
aankondigende zin

Slide 17 - Quizvraag

Verbindingsmanieren voor zinnen en alinea's
Wat weet je al?

1. aankondigende zin
2. verwijswoorden
3. herhaling van een woordgroep
4. ................................

Slide 18 - Tekstslide

Welke verbindingsmanier ontbrek in de vorige dia?

Slide 19 - Open vraag

Uitbreiding op signaalwoorden
Met signaalwoorden kun je de relatie tussen alinea's en zinnen uitleggen.

We hebben in de vorige les de volgende relaties behandeld:

uitspraak-opsomming
uitspraak-tegenstelling
.................................

Slide 20 - Tekstslide

Welke relatie ontbrak in de vorige dia?

Slide 21 - Open vraag

In deze les leer je vier andere relaties. De signaalwoorden voor deze relaties moet je kunnen herkennen. Vaak kun je ze beredeneren, dat vergt echter wel van je taalgevoel.
We bekijken steeds een zin, probeer te beredeneren welke relatie er is tussen de zinnen.

Slide 22 - Tekstslide

Door middel van een goede instructie inleiding wist hij de leerlingen te interesseren in het onderwerp.

Slide 23 - Open vraag

middel-doel
Er is in de relatie sprake van een opzettelijke handeling (middel) met een bijbehorend doel.

Let op, deze wordt vaak verward met oorzaak gevolg!

signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat/het doel, door middel van, om te 

Slide 24 - Tekstslide

Bedenk een korte tekst met een middel-doelrelatie

Slide 25 - Open vraag

Van welke relatie is sprake in de volgende zin?

Doordat zijn band lek is, moet hij lopend verder.

Slide 26 - Open vraag

oorzaak-gevolg
In deze relatie zit een duidelijke volgorde. Er gebeurt iets (oorzaak) dat consequenties heeft (gevolg).

Let op! deze wordt vaak verward met uitspraak - reden, bijvoorbeeld: Hij moet lopen, omdat hij een lekke band heeft.

Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor


Slide 27 - Tekstslide

Bedenk zelf een tekst met een oorzaak-gevolgrelatie.

Slide 28 - Open vraag

Van welke relatie is sprake in de volgende zin?

Bij veel havoleerlingen zie je dat er een positieve tendens ontstaat als zij mogen kiezen wat ze mogen leren, dezelfde tendens zie je bij vwo-leerlingen als ze mogen kiezen hoe ze iets kunnen leren.

Slide 29 - Open vraag

uitspraak-vergelijking
Signaalwoord dat je gebruikt als je twee zaken gaat vergelijken, hierbij kun je nuanceren. 

Let op, deze wordt nog wel eens verward met uitspraak-tegenstelling of uitspraak-verschil.

Signaalwoorden: zoals (die komt ook voor bij voorbeelden), hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met, vergelijkbaar met

Slide 30 - Tekstslide

Maak zelf een zin met het verband uitspraak-vergelijking

Slide 31 - Open vraag

Welk verband zie je in de volgende zin?

Ik ben nog niet toe aan een nieuwe uitdaging. Daarom doe ik niet mee aan de pilot.

Slide 32 - Open vraag

uitspraak-reden
Met dit signaalwoord geeft men aan waarom iets gebeurd. 

Let op, deze wordt vaak verward met oorzaak-gevolg

signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk

Slide 33 - Tekstslide

Maak een tekst waarin je de relatie uitspraak-reden gebruikt.

Slide 34 - Open vraag

Aan de slag
Je kunt kiezen uit de opdrachten van blok 4, 3 t/m 6. Je hoeft ze niet allemaal te maken.

Met de opdrachten oefen je jezelf in het herkennen van verbanden tussen alinea's en zinnen.

Slide 35 - Tekstslide