Insuline en bloedglucose meten

lesdag 3:
Bepalen van bloedglucosewaarden 
en insuline
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

lesdag 3:
Bepalen van bloedglucosewaarden 
en insuline

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les ben je in staat om:

- Opfrissen van voorkennis.
- Het verschil tussen Diabetes type 1 en 2 te benoemen.
- Symptomen benoemen behorende bij Hypo en Hyperglycaemie.
- Weet je hoe een bloedglucose waarde gemeten wordt.
- Heb je de vaardigheid "bepalen van glucosewaarde" en het injecteren van insuline " beoefend.

Slide 2 - Tekstslide

Welk nummer
is de alvleesklier
A
2
B
4
C
3
D
6

Slide 3 - Quizvraag

Insuline is:
A
Hormoon
B
Medicijn
C
Voedingsstof

Slide 4 - Quizvraag

Diabetes type 1

Geen aanmaak insuline
Insulineafhankelijk 




* alle leeftijden
Diabetes type 2

wel aanmaak van insuline maar onvoldoende 
 
dieet +
 soms medicatie

* vooral ouderen

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn normaal waarden van een bloedglucose?

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Tekstslide

soms gaat er wat mis ...
en is de bloedsuikerspiegel te hoog of te laag

We noemen een te laag bloedglucosewaarde  = ...........?
We noemen een te hoge bloedglucosewaarde = ...........?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan een hypoglycemie ontstaan? Noem 2 oorzaken

Slide 11 - Open vraag

Hypoglycaemie ontstaat door:
- te weinig gegeten
-te veel lichaamsbeweging dan gebruikelijk
- te veel insuline gespoten
- op verkeerde tijden insuline gespoten
- ziekte ( braken) / stress
-alcohol gebruik
- operatie


Slide 12 - Tekstslide

Hoe kan een hyperglycemie ontstaan? Noem 1 oorzaak

Slide 13 - Open vraag

Hyperglycaemie ontstaat door:

- te veel koolhydraten eten of op onregelmatige momenten gegeten
- te weinig beweging 
- te weinig insuline gespoten
- koorts, stress
- bepaalde medicijnen ( b.v. prednisolon)


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Welke vingers gebruik je bij voorkeur voor bloedglucose prikken?
A
duim, wijsvinger
B
middelvinger, ringvinger, pink

Slide 16 - Quizvraag

Wat doe je om de vingerprik zo min mogelijk pijn te laten doen (Meerdere antwoorden mogelijk)?
A
Prik op het vingertopje, hier zitten de minste zenuwen.
B
Prik aan de zijkant van de vinger
C
Zorg ervoor dat de vingers warm zijn.
D
Prik op duim of wijsvinger voor snelle genezing

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de nadelen van dagelijkse vingerprikken?

Slide 18 - Open vraag

kortwerkende insuline

Bijvoorbeeld: Actrapid, Novorapid
  • werkt relatief snel ( binnen 30 min) 
  • werkingsduur= kort (6 - 8uur)

Slide 19 - Tekstslide

middel- en langwerkende insuline

Bij voorbeeld: Insulatard, Mixtard
  • werkt na ongeveer anderhalf uur.
  • werkingsduur= max 24 uur

Slide 20 - Tekstslide

Aandachtspunten insuline toedienen
  • Bewaar de voorraad insulinepatronen van een navulbare insulinepen in de verpakking in de koelkast. Haal een insulinepatroon 1 à 2 uur voor gebruik uit de koelkast.
  • Wanneer de cliënt meerdere soorten insulinepennen gebruikt, moeten deze goed te onderscheiden zijn.
  • Wissel de injectieplaats af. Minimaal 1 cm verwijderd van de vorige injectieplaats, in een roterend schema.
  

Slide 21 - Tekstslide

wat is een hypo(glycaemie)
A
te lage bloedsuiker
B
te hoge bloedsuiker
C
te hoog zoutgehalte in je bloed
D
als je chagrijnig bent

Slide 22 - Quizvraag

Patiënt X heeft een bloedsuiker van 3,3 mmol. Wat doe je?
A
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je dient extra insuline toe.
B
Patiënt X heeft een hypoglykemie. Je dient extra insuline toe.
C
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro tablet
D
Patiënt X heeft een hypoglykemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro-tablet.

Slide 23 - Quizvraag

Bij welke bloedsuiker heb je een hyper(glycaemie)?
A
2
B
6
C
15
D
8

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide