herhaling werkwoordspelling
1) bepaal of je een
pv of een
vd of
inf moet invullen
2) pv: - tegenwoordige tijd/verleden tijd (-> tkfschpx)
- enkelvoud (ik-vorm + t)/meervoud (+en)
3) vd: - na hebben/zijn/worden (tkfschpx) / begint vaak met ge-
4) inf: - na te of na gaan/willen/kunnen
- schrijf hele ww/zo kort mogelijk