9.0 bespreking examenoefening IV onderzoeksrapportage

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
Evalueren van de geschreven onderzoeksartikelen in het kader van het oefenen voor het examen Schrijven (dd woensdag 20 december).

Ik heb iedere participant gemaild en je krijgt straks een print van jouw artikel, inclusief mijn op- en aanmerkingen. 


Wat was de opdracht ook alweer?  

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

WAT WE DEZE LES GAAN DOEN
Evalueren van de geschreven onderzoeksartikelen in het kader van het oefenen voor het examen Schrijven (dd woensdag 20 december).

Ik heb iedere participant gemaild en je krijgt straks een print van jouw artikel, inclusief mijn op- en aanmerkingen. 


Wat was de opdracht ook alweer?  

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

EEN ONDERZOEKSVERSLAG
...schrijf je naar aanleiding van een onderzoek of een enquête die je hebt uitgevoerd.
  • Dit is dus een zakelijke tekst met, hoe kan het ook anders, inleiding, kern en slot.
  • Je beschrijft wat jou is opgevallen (goed en slecht).
  • Je geeft een advies (wat kan er beter).
Dit moet je onderbouwen met argumenten.

Eventueel bied je aan te helpen bij het uitvoeren van het advies.
 

Slide 4 - Tekstslide

INDELING ONDERZOEKSVERSLAG
Inleiding: stel jezelf voor [wie]
  • wat voor onderzoek heb je uitgevoerd [wat, waar en wanneer]
  • waarom heb je het onderzoek uitgevoerd [waarom]

Kern:  leg uit wat de resultaten zijn uit je onderzoek
  • leg uit wat het meeste opvalt, zowel goed als slecht 

Slot: geef een advies op de verbeterpunten [wat, hoe]
  • onderbouw dit met argumenten [waarom]
  • vertel erbij dat je wilt helpen bij het verbeteren [slijmen]

Slide 5 - Tekstslide

UITGANGSPUNTEN
Lees de op- en aanmerkingen op jouw print door.

- Je bent als onderzoeker neutraal, objectief. Dus geen meningen. 
- Je kruipt in een rol, die van onderzoeker. Je sluit het artikel ook af met jouw naam en jouw rol.

- let erop dat er geen tussenkopje boven de inleiding komt. Wel boven de andere alinea's; deze hebben nooit als tussenkopje 'inleiding', 'kern' of 'slot'. 


Slide 6 - Tekstslide

OPHALEN
Cijfers tot 20 uitschrijven. 

Afkortingen uitschrijven.

Komma's vóór een signaalwoord.

Geen komma voor 'en'.

Een dubbele punt als je iets gaat uitleggen of toelichten: dat doe je op deze manier. Na een dubbele punt komt geen hoofdletter.

Slide 7 - Tekstslide

OPHALEN
Des avonds is 's avonds geworden. 's Avonds. 

Procent is enkelvoud
Een aantal is enkelvoud
Een groep is enkelvoud

Cijfers aan het begin van de zin? Die hebben geen hoofdletter. Het woord dat erna komt krijgt die. 53 Procent. 

Te veel schrijf je los, als je er ook 'te weinig' van kunt maken.

Slide 8 - Tekstslide

OPHALEN
  • Trappen van vergelijking: 
Hij is groter dan mijn broer (is): meer
Hij is net zo slim als mijn broer (is): hetzelfde

Check je hoofdletters aan het begin van de zin en de punten aan het einde van de zin. Maak je zinnen niet te lang: max. één komma en eenmaal het woord 'en' of 'of'. 

Je schrijft in schrijftaal. Dus geen goeie, maar goede. Géén wou of wouden gebruiken. Wat is het hele werkwoord dan? Wouen? Wat is het dan wel? 

Slide 9 - Tekstslide

OPHALEN
Schrijf actief, dus zonder vormen van zullen, worden. ► Schrijf in de tt.

Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd: de ik-vorm ligt het dichtstbij de stam van het werkwoord. Het is het werkwoord -en. Daarna krijgt het enkelvoud altijd een t gratis.  
Ik krijg geen thee; jij krijgt thee. Hij/zij/het/men/u krijgt thee. Iedereen krijgt thee. 

► ik brand van verlangen om het examen te maken. Jij/hij/zij/het/u/men brandt van verlangen. De ik-vorm is het hele werkwoord -en. 

Vinden. Ik vind. Jij vindt. Worden. Ik word. Zij wordt.  

Slide 10 - Tekstslide

OPHALEN
Werkwoordspelling tegenwoordige tijd.
ik word - jij wordt, hij/zij/het/u/men wordt

Gebruik een vorm van 'lopen'. Ik loop - jij loopt. Dit werkt ook bij het lastige je/jij achter de persoonsvorm: word jij 18? Loopt jij 18 klinkt niet - kies dus voor die ik-vorm als je/jij achter de pv staat. 

Slide 11 - Tekstslide

TIPS
Maak het verhalend, aantrekkelijk om te lezen! 

Wat is leesbaarder: 53 procent of iets meer dan de helft? 
Wat is leesbaarder: alle groepen en hun percentages noemen, of de top-drie? 
Wat is leesbaarder: in alinea's schrijven of een lap tekst? 

Weet je een leestteken niet te vinden op het toetsenbord, zoals de ^ in enquête, schrijf dan het synoniem of een synoniem. 

Werkwoorden met een vast voorzetsel: een enquête uitzetten onder. Vergelijken met. Kijken naar. Geven om. 

Slide 12 - Tekstslide

TIPS
Sommigen vinden het prettig om op te sommen, rijtjes te maken. Niet doen in een artikel. Prima als je dat doet in een verslag. 

Let op als je twee werkwoorden naast elkaar ziet staan. Zijn het persoonsvormen? Dan moet er een komma tussen. 

Los of aan elkaar: telefoon gebruik. Zet het in het meervoud, beide woorden. Kan het niet, dan moet het aan elkaar. Sollicitatie gesprek. Participatie raad. Docent Nederlands.

Slide 13 - Tekstslide

TIPS
Schrijf in plaats van 'zodat', 'waardoor'.  Zodat is spreektaal. Je kunt die signaalwoorden per tekstverband/signaal onderling uitwisselen. Doe dat vooral! 

Van tevoren.

Schrijf niet 'dingen', maar 'aandachtspunten' of 'aandachtsgebieden' of desnoods 'zaken'. 

Geen hun in het midden van de zin. Geen hun aan het begin van de zin. 

Lees je zinnen na. Of over. 


Slide 14 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES
Volgende keer: quiztijd. 

Slide 15 - Tekstslide