Uitleg argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Uitleg argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel 1: Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke (objectieve) en waarderende (subjectieve) argumenten
Lesdoel 2: Ik kan argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen en begrijpen
Slide 2 - Tekstslide
Feitelijk of waarderend argument? Je zou eens een boek moeten lezen, er gaat een wereld voor je open!
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 3 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend argument? Het is beter om geen vlees te eten want heel veel dieren lijden pijn voordat ze gedood worden voor de vleesindustrie.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Video
00:00
Greta gebruikt vooral...
A
Waarderende argumenten
B
Feitelijke argumenten
Slide 6 - Quizvraag
Gebruikt Greta feitelijke of waarderende argumenten?
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 7 - Quizvraag
Stelling:
Utrecht is een prettige stad om in te wonen
Feitelijk argument
Waarderend
argument
Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.
Slide 8 - Sleepvraag
Stelling:
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk
argument
Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer
Slide 9 - Sleepvraag
Stelling: Maastricht is een prima stad om een
excursie voor CKV te organiseren.
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Maastricht heeft een gezellige binnenstad
Slide 10 - Sleepvraag
Bedenk een feitelijk en waarderend argument bij deze foto
Slide 11 - Tekstslide
Uitleg argumentatiestructuren
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen
Lesdoel 1: ik kan onderscheid maken tussen een enkelvoudige en (nevenschikkende of onderschikkende) meervoudige argumentatie.
Lesdoel 2: ik kan onderschied maken tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten.
Lesdoel 3: Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.
Slide 13 - Tekstslide
Stelling:
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk
argument
Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer
Slide 14 - Sleepvraag
Stelling: Maastricht is een prima stad om een
excursie voor CKV te organiseren.
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Maastricht heeft een gezellige binnenstad
Slide 15 - Sleepvraag
Argumentatiestructuren
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Slide 18 - Video
4 basisstructuren
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
Onderschikkende argumentatie
Slide 19 - Tekstslide
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
HET WAS EEN LEUKE LES
⇑
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
Slide 20 - Tekstslide
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
Slide 21 - Tekstslide
Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. Bij onafhankelijkeargumenten staat ieder argument los van het andere Deze vorm van argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
Slide 22 - Tekstslide
Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie, kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk
Ik ga niet studeren in Leiden.
Mijn broer woont daar en ik wil niet in dezelfde stad wonen als mijn broer.
Slide 23 - Tekstslide
Huiswerk:
NN argumenteren, paragraaf 2, opdr. 1,2
Slide 24 - Tekstslide
Uitleg argumentatiestructuren
Slide 25 - Tekstslide
Leerdoelen
Lesdoel 1: ik kan onderscheid maken tussen een enkelvoudige en (nevenschikkende of onderschikkende) meervoudige argumentatie.
Lesdoel 2: ik kan onderschied maken tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten.
Lesdoel 3: Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.
Slide 26 - Tekstslide
Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Het Carmel College is een goede school. De leerlingen kunnen zich goed ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 28 - Quizvraag
Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 29 - Quizvraag
Het Carmel Collge is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen kunnen zich ontwikkelen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende afhankelijke argumentatie
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Tekstslide
Huiswerk:
NN argumenteren, paragraaf 2, opdr. 3,4,5
Slide 32 - Tekstslide
Uitleg argumentatiestructuren
Slide 33 - Tekstslide
Leerdoelen
Lesdoel 1: ik kan onderscheid maken tussen een enkelvoudige en (nevenschikkende of onderschikkende) meervoudige argumentatie.
Lesdoel 2: ik kan onderschied maken tussen afhankelijke en onafhankelijke argumenten.
Lesdoel 3: Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.
Slide 34 - Tekstslide
Maak een samenvatting van je aantekeningen, en paragraaf 1 en 2 (argumenteren)