Begrijpend lezen

Begrijpend lezen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolMBOhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Begrijpend lezen

Slide 1 - Tekstslide

Onderdelen
Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst (waar gaat deze tekst over?)
Deelonderwerpen
Inleiding, kern en slot
Tekstverbanden en signaalwoorden
Tekst en beeld

Slide 2 - Tekstslide

Wat bekijk of lees wanneer je onderwerp van een tekst vast wil stellen?

Slide 3 - Open vraag


Hoe noem je deze manier van lezen?

Slide 4 - Open vraag

Hoe noteer je het onderwerp van een tekst?

Slide 5 - Open vraag

Onderwerp
Antwoord op de vraag: waar gaat de tekst over.
In twee of drie steekwoorden.
Oriënterend lezen (plaatjes, titel, tussenkopjes, opvallende woorden). 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een deelonderwerp?

Slide 7 - Open vraag

Deelonderwerpen
Elke tekst heeft een basisindelig: inleiding, kern en slot.
Inleiding is meestal 1 alinea.
Kern vaak uit meerdere alinea's (deelonderwerpen). 
Het onderwerp van een tekst bestaat dus vaak uit meerdere deelonderwerpen (en dus alinea's).

Slide 8 - Tekstslide

Hoe formuleer je de hoofdgedachte?

Slide 9 - Open vraag

Wat is een hoofdgedachte precies?

Slide 10 - Open vraag

Waar vind je inde tekst de hoofdgedachte?
A
Inleiding
B
Slot
C
Inleiding en/of slot
D
Middenstuk

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdgedachte
In feite in 1 zin waar de tekst over gaat.
Nooit geformuleerd als vraag.
Staat niet altijd letterlijk in de tekst, dus vaak moet je zelf een passende hoofdgedachte formuleren. Uiteraard op basis van wat je hebt gelezen.

Slide 12 - Tekstslide

Op welke manier kan een schrijver een inleiding beginnen?

Slide 13 - Open vraag

Inleiding en slot
Elke goede tekst begint met een inleiding. Hier wordt duidelijk wat het onderwerp van de tekst is. De inleiding is een aandachtstrekker en als lezer word je nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Het slot herhaalt meestal het belangrijkste (geeft een samenvatting) of geeft een conclusie. Het rondt het verhaal af.

Slide 14 - Tekstslide

Wat vind je in het slot van een tekst?

Slide 15 - Open vraag

Welk verband herken je in de volgende zinnen?

De competitie is jaren ziet zo spannend geweest. Het is dit jaar bijvoorbeeld vaak voorgekomen dat een middenmotor bij een topclub punten behaalde.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 16 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zinnen?

Eerst moet ik mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verband in deze zin?

Op 16 juli 1969 zette de eerste man voet op de maan.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het verband in deze zin?

Vorig jaar sportte ik drie keer poer week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 19 - Quizvraag

Noem drie signaalwoorden die bij een chronologisch verband passen.

Slide 20 - Open vraag

Noem drie signaalwoorden die bij een opsommend verband passen.

Slide 21 - Open vraag

Noem drie signaalwoorden die bij een tegenstellend verband passen.

Slide 22 - Open vraag

Noem drie signaalwoorden die bij een toelichtend verband passen.

Slide 23 - Open vraag

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in tijdsvolgorde (signaalwoorden: toen, nu eerst, later dadelijk etc.)
Opsommend verband: letterlijk opsomming (signaalwoorden: ten eerste, tweede, en verder).
Tegenstellend verband: wanneer er tegenovergestelde zaken worden genoemd (signaalwoorden: maar, daarentegen, toch, echter, ondanks etc.)
Toelichtend verband: Er wordt extra informatie gegeven (signaalwoorden: zo, als, denk aan, neem nou)

Slide 24 - Tekstslide

Welke doelen kan een schrijver met een tekst hebben?

Slide 25 - Open vraag

Noem twee tekstsoorten die bij het tekstdoel amuseren passen?

Slide 26 - Open vraag

Noem twee tekstsoorten die bij het tekstdoel informeren passen?

Slide 27 - Open vraag

Noem twee tekstsoorten die bij het tekstdoel overtuigen passen?

Slide 28 - Open vraag

Noem twee tekstsoorten die bij het tekstdoel activeren passen?

Slide 29 - Open vraag

Tekstdoelen schrijver
Amuseren: dat je je vermaakt
Informeren: dat je iets te weten komt
Overtuigen: hij wil dat je dezelfde mening hebt
Activeren: hij wil dat je iets gaat doen

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste doel?

Betalingsverzoek
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Bijsluiter bij medicijnen
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Inhoudsopgave
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Inschrijffomulier
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Krantenartikel
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Songtekst
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Spiekbriefje
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel?

Sprookje
A
Amuseren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 38 - Quizvraag

Tekst en beeld; waarom zou een schrijver gebruikmaken van illustraties (plaatjes/afbeeldingen)?

Slide 39 - Open vraag

Tekst en beeld
Een schrijver kan foto's, plaatjes etc. toevoegen aan zijn tekst om: 
de tekst de te verfraaien,
aandacht te trekken,
de test te verduidelijken of
de tekst aan te vullen.

Slide 40 - Tekstslide