unit 3 recap going to + used to

What are we going to do today?
- Lesson goals
- recap Grammar will
- Grammar used to
- Exercises


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

What are we going to do today?
- Lesson goals
- recap Grammar will
- Grammar used to
- Exercises


Slide 1 - Tekstslide

Gedragsverwachtingen
- Stil zijn tijdens de uitleg
- Actief meedoen
- Geen andere dingen doen dan Engels
- hand opsteken als je een vraag hebt of antwoord wil geven.

Slide 2 - Tekstslide

Maak een correcte engelse zin met het woord 'will'.

Slide 3 - Open vraag

Maak een correcte engelse zin met het woord 'shall'.

Slide 4 - Open vraag

Maak een correcte engelse vragende zin met het woord 'will'.

Slide 5 - Open vraag

Will
Will gebruik je om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren. 

I will get a new TV soon.
 --->  
Ik zal binnenkort een nieuwe TV krijgen.

Slide 6 - Tekstslide

Formule
will + werkwoord

Voorbeeld: He will eat a burger.


Slide 7 - Tekstslide

Vormen
Je kan will op twee manieren schrijven:
  1. Lange vorm: Will
    He will close the window. It is cold.

  2. Korte vorm: 'll
    He'll close the window. It is cold.

Slide 8 - Tekstslide

Ontkennende zinnen
  • Bij ontkennende zinnen zet je 'not' achter 'will', of gebruik de korte vorm: won't 

I will not help you.           --- OF ---         I won't help you.
The cat will not eat.        --- OF ---         The cat won't eat.
His car will not start.      --- OF ---         His car won't start.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

'Used to' wordt gebruikt bij gebeurtenissen in de ...
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomstige tijd

Slide 13 - Quizvraag

I
used to
live
in Goirle

Slide 14 - Sleepvraag

He
used to
but he quit
play for Chelsea

Slide 15 - Sleepvraag

Add used to
+
I / to have / a dog / .

Slide 16 - Open vraag

add used to
_
She / to be / good at drawing / .

Slide 17 - Open vraag

add used to
?
she / to wear / makeup / ?

Slide 18 - Open vraag

add used to
+
He / to play / football / .

Slide 19 - Open vraag

add used to
?
they / to visit / a museum / once a year / ?

Slide 20 - Open vraag

He's studying ...................... he has a test tomorrow.
A
so
B
because
C
or
D
and

Slide 21 - Quizvraag