unit 1.5 - used to & conjunctions

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

+
Used to verwijst naar gewoontes en situaties in de verleden tijd.
I
You
He/she/it                             allemaal: used to + hele ww  
We
You
They

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

?                                    -
Did + use to + hele ww                                 Did not + use to + hele ww

Did you use to go to the cinema             She didn't use to work          every month?                                                   there.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Used to' wordt gebruikt bij gebeurtenissen in de ...
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomstige tijd

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Add used to
+
I / to have / a dog / .

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
_
She / not / to be / good at drawing / .

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
?
she / to wear / makeup / ?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
+
He / to play / football / .

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
?
they / to visit / a museum / once a year / ?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conjunctions gebruik je om
A
zinnen vragend te maken
B
zinnen samen te voegen
C
zinnen in voltooide tijd te zetten
D
zinnen in verleden tijd te zetten

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What is the CONJUNCTION?
She said that she loved reading and watching Netflix.
A
said
B
that
C
and
D
there is no conjunction

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


I like to eat pizza ... I don't like macaroni.
A
so
B
and
C
because
D
but

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He's studying ...................... he has a test tomorrow.
A
so
B
because
C
or
D
and

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I have two sisters ............... one brother.
A
or
B
so
C
and
D
because

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She can't come .................... she has to work.
A
because
B
so
C
but
D
or

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Would you like coffee ................. tea?
A
but
B
or
C
because
D
and

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I need to work hard _____ I can pass the exam.
A
so
B
but
C
before
D
or

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The children forgot their homework + The teacher was angry with them.

Slide 20 - Open vraag

so
The dog looks scary +
He would never bite.

Slide 21 - Open vraag

so
The man is happy +
he won a million dollars.

Slide 22 - Open vraag

so