Ned_Gym1_Week5_les1

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Stillezen
Schrijftoets mail

Woordjes C kort bespreken
Invulopdracht 
Zelfstandig aan de slag (uitdelen woordjes E)
Les afsluiten
Vooruitblik 
Kahoot! woordenschat C



Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we de vorige les gedaan gedaan?
Spelling, formulering

Hoe ging deze les?
Super, goede concentratie. 

Hoe ging het maken van het huiswerk?
Spelling?
Formulering?
Start zakelijke mail?





Slide 3 - Tekstslide

10 min stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Inhoud deze week
Grammatica 
H4 blz 120, 121
Startopdracht, opdr 1 en 2

Grammatica
De Brug
H1, H2 en H3

Zakelijke mail schrijven, denk aan de deadline: zondag 20 september!

Kahoot! C


Slide 14 - Tekstslide

Zijn de woordjes C al ingevuld?

Slide 15 - Tekstslide

Woordjes C
Competent 
Conform
Consistent
Continu
Cruciaal



Slide 16 - Tekstslide

Woordjes C
Competent : a) bekwaam b) bevoegd
Voorbeeldzin betekenis a):
Ik heb de allerbeste muziekdocent; ik heb nog nooit iemand gezien die zo competent is.
Voorbeeldzin betekenis b):
De trainer van de profs rommelde maar wat aan; volgens mij is hij niet competent om een training op hoog niveau te geven.

Conform: overeenkomstig, overeenstemmend met
Voorbeeldzin: Wij gedragen ons conform de regels van deze school.

Consistent: vast, samenhangend
Voorbeeldzin: In een consistent betoog zijn de argumenten in een logische volgorde opgenomen.

Continu: voortdurend, onafgebroken
Voorbeeldzin: In bepaalde lessen zijn sommige leerlingen continu met elkaar aan het kletsen.

Cruciaal: beslissend, doorslaggevend
Voorbeeldzin: Toen ik verliefd werd op die bovenbouwleerling, was dat een cruciaal moment in mijn leven.

In de contramine zijn: in verzet, dwars zijn, tegenwerkend
Voorbeeldzin: Op school gedraagt die jongen zich aardig, maar thuis is hij voortdurend in de contramine.

Slide 17 - Tekstslide

Woordjes C
Continu: voortdurend, onafgebroken
Voorbeeldzin: In bepaalde lessen zijn sommige leerlingen continu met elkaar aan het kletsen.

Cruciaal: beslissend, doorslaggevend
Voorbeeldzin: Toen ik verliefd werd op die bovenbouwleerling, was dat een cruciaal moment in mijn leven.

In de contramine zijn: in verzet, dwars zijn, tegenwerkend
Voorbeeldzin: Op school gedraagt die jongen zich aardig, maar thuis is hij voortdurend in de contramine.

Slide 18 - Tekstslide

Lesdoel
Grammatica

Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Kijk naar bladzijde 120, startopdracht.

Zin 1. Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

Slide 21 - Open vraag

Antwoord
1 Bouwen

Slide 22 - Tekstslide


Zin 2. Welk werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet?

Slide 23 - Open vraag

Antwoord
2. Aangemeld

Slide 24 - Tekstslide

Lees de theorie op bladzijde 120
Door naar de titel te kijken, tussenkopjes, plaatjes en de eerste of laatste zin (bij een korte tekst) of de eerste of laatste alinea (bij een lange tekst) kom je achter het onderwerp van de tekst.

Je leest de tekst oriënterend. 

Slide 25 - Tekstslide

De vleesetende bekerplant kan in zijn onderste bekers 30 gram vlees verteren.

kan
verteren
A
kan = hww verteren = hww
B
kan = hww verteren = zww
C
kan zww verteren = zww

Slide 26 - Quizvraag

Toekomste Marsreizigers zullen veel te lijden hebben van kosmische straling.
A
zullen - hww lijden - zww hebben - hww zullen - hww lijden - zww hebben - hww
B
zullen - zww lijden - zww hebben - hww
C
zullen - hww lijden - hww hebben - hww

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel vlinders, poppen en rupsen vind je op 100 vierkante meter?
A
vind = hww
B
vind = zww

Slide 28 - Quizvraag

Grammatica (huiswerk, noteer in je agenda)
H4 blz 120, 121
Opdr 1 (vanaf vraag 4)
Opdr 2 helemaal

Herhaling grammatica woordsoorten (huiswerk, noteer in je agenda)
De Brug vanaf bladzijde 255- 257
H1 opdr 1 - 3
H2 opdr 4 en 5 
H3 opdr 6 -7

Je schrijft alleen de woordjes, je hoeft GEEN hele zinnen te schrijven.

Wat ga je NU doen?
E-mail schrijven!









timer
1:00

Slide 29 - Tekstslide

Hoe ging het samen oefenen?
Wat ging goed?
Kan er de volgende keer iets beter?


Slide 30 - Tekstslide

Wat gaan we de volgende les doen?
Les in de mediatheek! Wees op tijd.
Diagnostische leestoets 5/6 teksten.
Oortjes/koptelefoon (dyslexie)
Kan iemand een laptop meenemen? 


Wat moet ik de volgende les meenemen? 
Leesboek (geen methodeboek)






Slide 31 - Tekstslide

Woordenschat woordjes C

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide