Woorden thema's: buurt, China, televisie, ruimte en mysteries

Deze les
De volgende 20 vragen gaan over de betekenissen van de woorden uit de thema's: buurt, televisie, mysteries, China en ruimte!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
InformatievaardighedenBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
De volgende 20 vragen gaan over de betekenissen van de woorden uit de thema's: buurt, televisie, mysteries, China en ruimte!

Slide 1 - Tekstslide

Thema buurt

Slide 2 - Tekstslide

De zuil
A
De buitenkant van een gebouw
B
Het ergens mee eens zijn
C
Een paal die een deel van een gebouw ondersteunt
D
Sprakeloos en in de war van verbazing

Slide 3 - Quizvraag

Dynamisch
A
In beweging, steeds in verandering
B
Je zorgt dat iets bewaard blijft
C
De mogelijkheid om mee te beslissen
D
Glad en vlak

Slide 4 - Quizvraag

De petitie
A
Een kleine ruzie met woorden
B
Iets nieuws dat erbij komt en dat een positief effect heeft
C
De binnenkant van een gebouw
D
Een schriftelijke vraag van een groep mensen om iets voor elkaar te krijgen.

Slide 5 - Quizvraag

Radicaal
A
Het ergens eens mee zijn
B
Bij iemand langsgaan voor een praatje
C
Grondig, helemaal
D
Iemand die het ergens niet mee eens is

Slide 6 - Quizvraag

Thema China

Slide 7 - Tekstslide

Het contrast
A
Iets wat de moeite waard is om te bekijken
B
Een tegenstelling
C
Enorm
D
Een Chinees teken voor een woord of deel van een woord

Slide 8 - Quizvraag

De metropool
A
Een wereldstad
B
Roodbruin aardewerk
C
Zacht en vriendelijk
D
De manier waarop een taal opgeschreven wordt

Slide 9 - Quizvraag

De censuur
A
Iemand niet langer de leider laten zijn
B
Het toenemen van het aantal inwoners van een land
C
Grenzen stellen
D
Toezicht houden op wat er geschreven of gezegd wordt in bijv. kranten

Slide 10 - Quizvraag

Het communisme
A
Het toenemen van het aantal inwoners in een land
B
Een staat waarin het staatshoofd wordt gekozen
C
Een manier van samenleven in een land waarbij alles van iedereen is en de regering veel bepaalt
D
Je netjes gedragen

Slide 11 - Quizvraag

Thema televisie

Slide 12 - Tekstslide

De compilatie
A
Iemand ertoe brengen iets te doen
B
Stukjes uit verschillende boeken of programma's waar een nieuw geheel van is gemaakt
C
De tijd die een omroep heeft om programma's uit te zenden
D
Iemand aansporen om iets te doen

Slide 13 - Quizvraag

Het medium
A
Reclame voor iemand maken
B
De invloed, het effect dat iets heeft
C
Iets dat in de smaak valt
D
Een middel om informatie te verspreiden

Slide 14 - Quizvraag

De autocue
A
Het apparaat dat de teksten vertoont die de presentator moet voorlezen
B
Vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
C
Kiezen wat je kunt gebruiken en wat niet
D
Een nieuwsbericht

Slide 15 - Quizvraag

Objectief
A
Gebaseerd op meningen
B
Wat te maken heeft met wat je kunt zien
C
Gebaseerd op feiten en niet op meningen
D
Ervoor zorgen dat iets goed bij iets anders past

Slide 16 - Quizvraag

Thema ruimte

Slide 17 - Tekstslide

Een ander woord voor de atmosfeer is
A
Het heelal
B
De komeet
C
De meteoor
D
De dampkring

Slide 18 - Quizvraag

Het vacuüm
A
Uitgezonden licht of warmte
B
Een ruimte zonder lucht erin
C
De lucht in schieten
D
De cabine voor de bemanning van een raket

Slide 19 - Quizvraag

Nano
A
een honderdste van iets
B
een duizendste van iets
C
een miljoenste van iets
D
een miljardste van iets

Slide 20 - Quizvraag

De substantie
A
De stof waaruit een voorwerp bestaat
B
Iets nieuws invoeren
C
Buigzaam, soepel
D
Imiteren, nadoen

Slide 21 - Quizvraag

Thema mysteries

Slide 22 - Tekstslide

Luguber
A
Het gevaarte, iets heel groots
B
Een schip of vliegtuig besturen
C
Somber en griezelig tegelijk
D
Afschrikwekkend

Slide 23 - Quizvraag

De kolos
A
Griezelig, dreigend
B
Het gevaarte, iets heel groots
C
Niet volgens een plan of een regel
D
Met je handen of met behulp van gereedschap maken

Slide 24 - Quizvraag

Verzwelgen
A
In grote stukken opslokken
B
Onder water verdwijnen
C
Bedriegen, misleiden
D
Een levend mens of dier, een schepsel

Slide 25 - Quizvraag

De indicatie
A
Ontvoeren
B
Onder water verdwijnen
C
Rillen van kou of angst
D
De aanwijzing

Slide 26 - Quizvraag