Les 1.5 Groeifactoren, terugrekenen en taalgebruik

Procentrekenen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Procentrekenen

Slide 1 - Tekstslide

Procentrekenen
De vorige les heb je geleerd…
  • Percentages uitrekenen
  • Perunages uitrekenen
  • Procentuele verandering uitrekenen

Slide 2 - Tekstslide

Procentrekenen
Vandaag gaan we
  • Met groeifactoren rekenen
  • Terugrekenen met procenten
  • Taalgebruik procentrekenen oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Procentuele verandering
oud(nieuwoud)x100

Slide 6 - Tekstslide

Procentuele verandering berekenen
In de klas van 25 komen 3 nieuwe leerlingen. Met hoeveel % stijgt het aantal leerlingen in de klas?
A
24%
B
10%
C
12%
D
8,3%

Slide 7 - Quizvraag

Groeifactor
In de klas van 25 komen er 3 nieuwe leerlingen bij. Dit is een stijging van 12%.

(28 - 25) / 25 X 100 = 12%

De nieuwe klas is 112% van de oude klas, want er zijn 12% meer leerlingen. De klas is 112/100 = 1,12 keer zo groot geworden. Dit getal is de groeifactor.

 

Slide 8 - Tekstslide

Groeifactor
De groeifactor zegt dus iets over de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie.

nieuw / oud = groeifactor

Dat kan in procenten: 112% / 100% = 1,12 
en (in dit geval) in leerlingen: 28 / 25 = 1,12

Slide 9 - Tekstslide

Groeifactor
  • De groeifactor zegt iets over de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie.
  • Een stijging van 100% naar 112% is een groeifactor van 112/100 = 1,12
  • Een daling van 100% naar 87% is een groeifactor van     87/100 = 0,87

Slide 10 - Tekstslide

Groeifactor
Een groeifactor groter dan 1,0 betekent een stijging
 

Een groeifactor kleiner dan 1,0 betekent een daling

Een groeifactor van precies 1,0 betekent een onveranderde waarde


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Maak de opdrachten 1 en 2 van de verwerkingsopdrachten van les 1.5 en controleer jouw antwoorden met de uitwerkingen



Daarna: terugrekenen en taalgebruik

Slide 12 - Tekstslide

Terugrekenen met procenten
Je krijgt een loonsverhoging van 8% en gaat nu € 2.500 per maand verdienen. Wat was je oude salaris?
Je nieuwe salaris is 8% hoger dan je oude salaris (=100%). Je nieuwe salaris is dus 108% van je oude salaris.
108% = € 2.500
1%       = € 2.500 / 108 = € 23,15 (afgerond)
100%  = € 2.314,81 Het oude salaris is dus €2.314,81


 

Slide 13 - Tekstslide

Een tabel maken helpt




Je nieuwe salaris is 8% hoger dan je oude salaris (=100%). Je nieuwe salaris is dus 108% van je oude salaris.
108% = € 2.500
1% = € 2.500 / 108 = € 23,15 (afgerond)
100% = € 2.314,81 Het oude salaris is dus €2.314,81
percentage
salaris
oud
100%
€ 2.314,81
nieuw
108%
€ 2.500,00

Slide 14 - Tekstslide

Taalgebruik procentrekenen

In les 1.5 staan verschillende voorbeelden van woorden die gebruikt worden bij procentsommen.
3 tips
  1. Goed lezen
  2. Onthoud dat de oude situatie in zo'n opgave overeenkomt met 100%
  3. Veeeeeeel oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
Dat oefenen gaan we meteen doen.
Nu weer zelf aan de slag!

Huiswerk

Maak de verwerkingsopdrachten van les 1.5 af en controleer jouw antwoorden met de uitwerkingen.



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide