Chapitre 4 - Grammaire A

Le programme d'aujourd'hui
  • Parler (Qu'est-ce que tu vas faire ce week-end) 
  • Grammaire A - Les pronoms personnels
  • Exercices 9 et 10 pages 12 et 13
  • Lire B - Exercices 5,7 et 8 pages 8 à 10
Les objectifs: 
Aan het eind van deze les ken je de verschillen tussen 3 soorten persoonelijk vmw


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Le programme d'aujourd'hui
  • Parler (Qu'est-ce que tu vas faire ce week-end) 
  • Grammaire A - Les pronoms personnels
  • Exercices 9 et 10 pages 12 et 13
  • Lire B - Exercices 5,7 et 8 pages 8 à 10
Les objectifs: 
Aan het eind van deze les ken je de verschillen tussen 3 soorten persoonelijk vmw


Slide 1 - Tekstslide

Observe
Paul donne les devoirs à son voisin

> Il donne les devoirs à son voisin 
> Il lui donne les devoirs
> Il les lui donne

Que remarques-tu?

Slide 2 - Tekstslide

Observe
Paul donne les devoirs à son voisin

Il donne les devoirs à son voisin 
Il lui donne les devoirs
Il les lui donne

Que remarques-tu?
onderwerp / sujet
meewerkend v. / COI
lijdend v. / COD

Slide 3 - Tekstslide

Les pronoms personnels
Onderwerp / Sujet
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
je / j'
me / m'
me / m'
tu
te / t'
te / t'
il / elle / on
le / la / l'
lui
nous
nous
nous
vous
vous
vous
ils / elles
les
leur

Slide 4 - Tekstslide

pronom personnel en tant que cod
            mij   =   me  (m')
        jou   =   te   (t')
hem/haar   =   le / la   (l')
    ons   =   nous
  jullie   =   vous
hen   =   les

Slide 5 - Tekstslide

pronom personnel en tant que sujet:
 ik   =   je
 jij   =   tu
hij / zij   =   il / elle
     wij   =   nous
jullie   =   vous
              zij   =   ils / elles

Slide 6 - Tekstslide

pronom personnel en tant que coi
                         mij   =   me  (m')
                    jou   =   te   (t'
hem/haar   =   lui
                   ons   =   nous
                jullie   =   vous
               hen   =   leur

Slide 7 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
Paul donne les devoirs à son voisin

Il donne les devoirs à son voisin 
Il lui donne les devoirs
Il les lui donne

Je kunt het meewerkend voorwerp herkennen doordat het in de (originele) zin begint met het voorzetsel à / au / aux
meewerkend v. / COI

Slide 8 - Tekstslide

Observe
Paul donne les devoirs à son voisin

Il donne les devoirs à son voisin 
Il lui donne les devoirs
Il les lui donne

Que peux-tu dire quant à la place des pronoms personnels en tant que COD et COI?
onderwerp / sujet
meewerkend v. / COI
lijdend v. / COD

Slide 9 - Tekstslide

Observe
Paul va donner les devoirs à son voisin

Il va donner les devoirs à son voisin 
Il va lui donner les devoirs
Il va les lui donner

Que peux-tu dire quant à la place des pronoms personnels en tant que COD et COI?
onderwerp / sujet
meewerkend v. / COI
lijdend v. / COD

Slide 10 - Tekstslide

Plaats in de zin:
een persoonlijk voornaamwoord als
lijdend voorwerp (COD) of meewerkend voorwerp (COI) staat

vóór de persoonsvorm

tenzij er een heel werkwoord (infinitief) in de zin staat,
dàn vóór het hele werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

wat gebeurt er bij een ontkenning?
ook bij een ontkenning blijft de regel op de vorige dia van kracht:
bij een heel werkwoord -> vóór het hele werkwoord
géén heel werkwoord in de zin -> vóór de persoonsvorm
b.v.:
elle ne lui a pas posé de question
ontkenning staat zowel om de pers.vorm als om het pers. vnw.)

Slide 12 - Tekstslide

En résumé...
Welke persoonlijk vmw
Plaat in de zin
als onderwerp (je, tu, il...)
voor het hele ww 
als lijdend voorwerp (COD) (me, m' / te , t' / le, l' / la / nous / vous / les)
anders voor de pv (zelfs met de ontkenning) 
als meewerkend voorwerp (COI) (me, te, lui , nous , vous , leur) - 
Begint met à in de origele zin.

Slide 13 - Tekstslide

Elle plaît aussi à ton ami Jules.
Elle ne lui plaît pas.
A
Onderwerp
B
COD
C
COI

Slide 14 - Quizvraag

C'est le téléphone de Luc. Je vais ____ appeler ce soir.
A
lui
B
l'
C
le

Slide 15 - Quizvraag

Réponds à la question avec "hier"
Tu as déjà vu le film avec Timotée Chalamet?

Slide 16 - Open vraag