V5 Leesvaardigheid theorie

V5 Leesvaardigheid theorie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

V5 Leesvaardigheid theorie

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
Al vanaf de basisschool ben je ermee bezig: leesvaardigheid. Als het goed is, heb je inmiddels wel door dat je telkens dezelfde vaardigheden moet toepassen op steeds complexere teksten. We beginnen daarom met het activeren van jouw voorkennis. In onderstaande schema’s vind je de belangrijkste begrippen terug die we eerder hebben behandeld. Je kunt de uitleg zelf uitbreiden met andere (makkelijkere) woorden en voorbeelden.

  1. Lees de theorie door in het boekje dat je in SOM kunt vinden (Leesvaardigheid toetsweek 3)! Blz.1 t/m 9
  2. Neem hiervoor 15 minuten de tijd.



Slide 2 - Tekstslide

Theorie quiz
Je hebt de theorie doorgenomen en de verschillende begrippen doorgelezen en onthouden.

Nu volgt een quiz om je kennis te testen:

Slide 3 - Tekstslide

Waar zoek je/ wat lees je als je het onderwerp wilt bepalen van de tekst?
A
middenstuk en het slot
B
inleiding en middenstuk
C
inleiding en slot
D
titel en slot

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
een uitspraak met cijfers
B
een uitspraak waarvan je kunt controleren of die waar is
C
een koekje
D
een mening

Slide 5 - Quizvraag

Een reden bij een mening is...
A
feit
B
stelling
C
standpunt
D
argument

Slide 6 - Quizvraag

In een inleiding kun je...
A
de aandacht van de lezer trekken
B
het onderwerp aankondigen
C
de hoofdvraag of hoofdgedachte van de tekst introduceren
D
de aanleiding voor het schrijven vermelden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstdoel ?
A
Opiniëren
B
Overtuigen
C
Accepteren
D
Informeren

Slide 8 - Quizvraag

Iedere alinea heeft een kernzin.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Objectieve teksten waarin de schrijver onpartijdig informatie of uitleg geeft over een onderwerp is een...
A
informerende tekst
B
betogende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 10 - Quizvraag

Welk tekstdoel komt zelden voor bij een (non-fictie) schooltekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 11 - Quizvraag

Wat gebruiken we veel als opbouw van een argument?
A
seksi
B
cexi
C
sectie
D
sexi

Slide 12 - Quizvraag

Sexi staat voor...
A
iets dat heel aantrekkelijk is
B
voor het verleiden van de lezer om hetzelfde te vinden als jij
C
voor standpunt, uitleg en voorbeeld
D
voor argument, uitleg en voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van tegenstelling?
A
en, ook, daarnaast en tot slot
B
maar, echter, daarentegen
C
daardoor, hierdoor, zodat
D
om te, waarmee, daarmee door middel van

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden van middel-doel?
A
en, ook, daarnaast en tot slot
B
maar, echter, daarentegen
C
daardoor, hierdoor, zodat
D
om te, waarmee, daarmee door middel van

Slide 15 - Quizvraag

Mits, als, indien en behalve als
zijn signaalwoorden van...
A
middel-doel
B
samenvatting
C
voorwaarde
D
voorbeeld

Slide 16 - Quizvraag

Daarnaast, verder, bovendien en niet alleen... maar ook
zijn signaalwoorden van...
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
vergelijking
D
opsomming

Slide 17 - Quizvraag


De bedoeling van de schrijver wordt slechts indirect genoemd. De lezer moet de boodschap zelf uit de tekst halen.
Welk functiewoord hoort daarbij?
A
impliciet
B
anekdote
C
hypothese
D
bewijs

Slide 18 - Quizvraag

Voor- en nadelen worden tegenover elkaar gezet. De schrijver kan zelf laten zien of hij daarna een voorkeur heeft (bij een betoog) of hij kan de lezer zelf zijn mening laten vormen (bij een beschouwing).
Welk functiewoord hoort daarbij?
A
impliciet
B
afzwakking
C
afweging
D
expliciet

Slide 19 - Quizvraag

Je laat zien dat de mening die net is gegeven wellicht iets minder belangrijk is dan werd gesteld.
Welk functiewoord hoort daarbij?
A
nuancering
B
relativering
C
constatering
D
ontkenning

Slide 20 - Quizvraag

Welke argumenten worden als 'krachtiger' gezien?
A
subjectieve argumenten
B
objectieve argumenten

Slide 21 - Quizvraag

Welke van deze argumenten is objectief ?
A
empirisch argument
B
veronderstelling
C
moreel argument
D
emotioneel argument

Slide 22 - Quizvraag

Dit is een ...
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie

Slide 23 - Quizvraag

Verschillende argumenten die naast elkaar het standpunt onderbouwen
A
onderschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 24 - Quizvraag

Argumentatieschema's:
Je hoeft maar naar India en Australië te kijken om te zien dat klimaatverandering nu al voor extreme weersomstandigheden zorgt.
A
kenmerk of eigenschap
B
vergelijking
C
voorbeelden
D
oorzaak-gevolg

Slide 25 - Quizvraag

Argumentatieschema's:
Volgens de peilingen heeft de ruzie binnen de PvdA amper invloed gehad op de populariteit van lijsttrekker Kuiken.
A
kenmerk of eigenschap
B
empirisch
C
voor- en nadelen
D
oorzaak-gevolg

Slide 26 - Quizvraag

Argumentatieschema's:
Kernenergie is effectief en relatief veilig. Het is dé energiebron van de toekomst.
A
kenmerk of eigenschap
B
empirisch
C
voor- en nadelen
D
oorzaak-gevolg

Slide 27 - Quizvraag

Drogredenen:
Je moet niet naar het ATC gaan, want daar zijn de rijen in de kantine erg lang.
A
Onjuist beroep op het voor- en/of nadelenschema
B
onjuist beroep op het voorbeelden schema
C
Onjuist beroep op het vergelijkingsschema
D
onjuist beroep op het kenmerk- of eigenschapschema

Slide 28 - Quizvraag

Drogredenen:
Johannesburg is helemaal geen onveilige stad, want mijn neef is daar geweest en hem is niets overkomen.
A
vals dilemma
B
overhaaste generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
verkeerde autoriteit

Slide 29 - Quizvraag

Drogredenen:
De coronamaatregelen zijn helemaal niet nodig geweest, want de ziekenhuizen zijn uiteindelijk niet overspoeld geraakt.
A
vals dilemma
B
overhaaste generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
verkeerde autoriteit

Slide 30 - Quizvraag

Drogredenen:
Jij vindt hem niet aardig, want jij mag hem niet.
A
Persoonlijke aanval
B
Vertekenen van het standpunt
C
bespelen van het publiek
D
cirkelredenering

Slide 31 - Quizvraag

Drogredenen:
De rijkste groep Nederlanders zijn niet de ouderen! De rijkste groep Nederlanders zijn de mensen met het meeste geld.
A
Persoonlijke aanval
B
Vertekenen van het standpunt
C
bespelen van het publiek
D
cirkelredenering

Slide 32 - Quizvraag

Drogredenen:
Het is algemeen bekend dat Nederland een belastingparadijs is.
A
Persoonlijke aanval
B
Vertekenen van het standpunt
C
bespelen van het publiek
D
cirkelredenering

Slide 33 - Quizvraag

Drogredenen:
: Mijn docent zegt dat zij al genoeg uitleg heeft gegeven voor de toets. Zie je wel dat we wat haar betreft allemaal mogen blijven zitten!
A
Persoonlijke aanval
B
Vertekenen van het standpunt
C
bespelen van het publiek
D
cirkelredenering

Slide 34 - Quizvraag

Extra oefenen leesvaardigheid
Ga naar Cambiumned

oefen met de functiewoorden:
https://www.cambiumned.nl/lezen-schrijven-en-spreken/lezen/

Slide 35 - Tekstslide

Einde!
Vrijdag gaan we verder met de tekst!

Kijk de theorie nogmaals goed door.

Slide 36 - Tekstslide