1. Geef met je groepje van elke tekst aan of het gaat om een
informatieve, activerende of overtuigende tekst. 2. Wat is het
doel van de tekst? (Wat wil de schrijver bereiken met de tekst)
3. Welke signaalwoorden heb je gevonden en welk tekstverband hoort daarbij ? (zie hulpblad op tafel)
4.Wat valt je op aan de opbouw van de tekst? (alinea's, inleiding, kern, slot)
5.Schrijf de antwoorden op het A3-papier.