M2 - Wiederholen Kap 5 + 6

Montag 21. März 2022
meteorologischer und astronomischer Frühling - Woche 12
Herzlich Willkommen 

Du brauchst:
- BUCH B
- Kugelschreiber
- Laptop
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Montag 21. März 2022
meteorologischer und astronomischer Frühling - Woche 12
Herzlich Willkommen 

Du brauchst:
- BUCH B
- Kugelschreiber
- Laptop

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
- aan het eind van de les weet je wat je moet leren voor de toets
- heb je de kans gehad om nogmaals uitleg te krijgen over de grammatica
- weet je waar je nog aan kunt werken voor de toets van volgende week.

Slide 2 - Tekstslide

Kapitel 5: Essen & Trinken
- Wörter NL >> Deutsch: Seite 168
- Wörter Deutsch > NL: S. 168/169
-Grammatik: ein / eine (onbepaald lidwoord) - Seite 169
Kapitel 6: Freizeit
- Wörter NL >> Deutsch - Seite 24
- Wörter Deutsch >> NL - Seite 24
- Grammatik: vervoegen ww stam op -d / -t - Seite 27

Slide 3 - Tekstslide

Zuerst die Grammatik
Kapitel 5

Slide 4 - Tekstslide

der/die/das oder ein/eine

bepaald vs onbepaald
gekoppeld aan zelfstandig naamwoord


schrijf zelfstandig naamwoorden ALTIJD met hoofdletter
der > mannelijk
die > vrouwelijk / meervoud
das > onzijdig
ein > mannelijk
eine > vrouwelijk / meervoud
ein > onzijdig

Slide 5 - Tekstslide

Was stimmt?
Ich möchte auch gerne ... Cola (v)
A
ein
B
eine

Slide 6 - Quizvraag

Ich mag (lusten) ... Gemüse (o).
A
kein
B
keine

Slide 7 - Quizvraag


Bij onzijdig (das) en mannelijk (der) komt er bij ein een extra "e"
A
richtig
B
falsch

Slide 8 - Quizvraag

Übersetze (vertaal)
een water
(let op hoofdletters bij zelfstandig naamwoord)

Slide 9 - Open vraag

Übersetze
een menukaart

Slide 10 - Open vraag

Snap je wanneer je ein of eine moet gebruiken?

Slide 11 - Poll

Jetzt die Grammatik
Kapitel 6

Slide 12 - Tekstslide

Grammatik Kapitel 6
Wie war es nochmal?

ich (ik)
du (jij)
er/sie/es (hij/zij/het)

wir (wij)
ihr (jullie)
sie/Sie (zij/u)
Hoe vervoeg je een zwak werkwoord?

Slide 13 - Tekstslide

ww met stam op -d of -t
Wie war es nochmal?

ich
du 
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
red-   e
red-   e st
red-   e t

red-  en
red-   e t
red-  en
antwort-   e
antwort-   e st
antwort-   e t

antwort-  en
antwort-  e t
antwort-  en

Slide 14 - Tekstslide

voltooid deelwoord ww -d / -t
GE + stam + ET

arbeiten 
antworten
wohnen
reden
schneiden

Slide 15 - Tekstslide

Vertaal:
hij antwoordt (antworten)
A
er antwort
B
er antwortet
C
sie antwortet
D
er antwortst

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal:
jullie praten (reden)
A
ihr redet
B
ihr redt
C
ihr redest

Slide 17 - Quizvraag

übersetze:
ik speel (spielen)
NB. geen hoofdletters of punten

Slide 18 - Open vraag

übersetze:
jij werkt (arbeiten)
NB. geen hoofdletters of punten

Slide 19 - Open vraag

Snap je hoe het vervoegen van zwakke werkwoorden werkt (en in het bijzonder werkwoorden met stam op -d of -t)

Slide 20 - Poll

Kapitel 5: Grammatik
oefenen met ein/eine
Buch A: Seite 184 + 185
(oder online)

Kapitel 6: Grammatik 
oefenen met vervoegen
Buch A : Seite 180 + 181
Buch B: Seite 156 + 157
(oder online)
maak de oefentoets online
Spreekopdracht: 
• uitgebreid voorstellen
• gezinssituatie toelichten
• school (rooster, vakken)
• huis- en/of lievelingsdieren
• je kunt vertellen wat je graag eet

Slide 21 - Tekstslide

Jetzt: die formative Wörter-quiz

Slide 22 - Tekstslide

was siehst du hier:
A
Fußball spielen
B
Fußballen
C
Fussballer
D
Fußbalen

Slide 23 - Quizvraag

Was bedeutet "fernsehen"?
A
zeilen
B
schermen
C
tv kijken
D
wegzien

Slide 24 - Quizvraag

übersetze "het drumstel"

Slide 25 - Open vraag

was siehst du hier?
A
pferd laufen
B
pferden raten
C
reiten

Slide 26 - Quizvraag

übersetze "zwemmen"

Slide 27 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
dansen

Slide 28 - Open vraag

"ins Kino gehen" bedeutet
A
naar de bouwmarkt gaan.
B
naar de bioscoop gaan.
C
naar de speeltuin gaan.

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
's morgens

Slide 30 - Open vraag

Vertaal in het Duits: "met"

Slide 31 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
's zondags

Slide 32 - Open vraag

übersetze "moeilijk"
A
langweilig
B
schön
C
blöd
D
schwierig

Slide 33 - Quizvraag

wat betekent "vor allem"

Slide 34 - Open vraag

Wat betekent "leider"

Slide 35 - Open vraag

Wat betekent "benutzen"
A
vernieuwen
B
gebruiken
C
nodig hebben

Slide 36 - Quizvraag

... zeigt Erik Range seit 2010 Let's-Play-Videos.
... ist mein Geburtstag.
... einer Woche kochen hier zehn Jugendliche.
Eine ... wäre erstmal wichtig.
Dort
Heute
Seit
Ausbildung

Slide 37 - Sleepvraag

Welk lidwoord hoort bij
"Messer"
A
der
B
die
C
das

Slide 38 - Quizvraag

Welk lidwoord hoort bij
"Reis"
A
der
B
die
C
das

Slide 39 - Quizvraag

Welk lidwoord hoort bij
"Hobby"
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quizvraag

Was siehst du hier?

Slide 41 - Open vraag

Welk lidwoord hoort bij
"Fleisch"
A
der
B
die
C
das

Slide 42 - Quizvraag

Vertaal in het Duits: "smaken"

Slide 43 - Open vraag


A
das Gemüse
B
das Obst
C
die Gemüse
D
die Obst

Slide 44 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
"alstublieft"

Slide 45 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van "nehmen"
A
genehmt
B
genehmen
C
genommen
D
genommt

Slide 46 - Quizvraag

Brot mit ... schmeckt mir nicht so gut.
Dann ... wir mal, was Jimmy macht.
Die Milch steht in dem ...
Krabben sind .... kleiner als Garnelen.
Schinken
Kühlschrank
schauen
ein bisschen

Slide 47 - Sleepvraag


A
der Tütchen
B
der Nachtisch
C
das Tütchen
D
das Nachtisch

Slide 48 - Quizvraag

Welke combinatie is fout?
A
trinken - getrunken
B
essen - gegessen
C
schwimmen - geschwimmen
D
schmecken - geschmeckt

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide