kannst du die Modalverben (modale werkwoorden) übersetzen.
kannst du die Modalverben benutzen.
Slide 2 - Tekstslide
Was machen wir heute?
Wir lernen die Modalverben.
Ich kenne die Übersetzungen für die Modalverben
Ich kenne die Formen der Modalverben und kann sie benutzen
Hausaufgaben: Lerne die Wörterliste A, Seite 82
Slide 3 - Tekstslide
Modalverben betekenis:
dürfen (mogen)
können (kunnen)
mögen (aardig / lekker / leuk vinden)
müssen (moeten als noodzaak, het kan niet anders)
sollen (moeten als opdracht van een ander of twijfel)
wollen (willen)
wissen (weten - geen modaal werkwoord, maar net zo vervoegd)
Slide 4 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
timer
10:00
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
TIPPS - Wat helpt bij het leren?
Leer de betekenis goed, daarmee worden de meeste fouten gemaakt!
Let op de verandering van de klinker in de stam! (wissen - ich weiß; müssen - ich muss; ...). Alle modale werkwoorden behalve sollen hebben in het enkelvoud telkens een andere klinker dan in het meervoud. De meervoudsvormen zijn regelmatig.
Enkelvoud: ich & er/sie/es hebben dezelfde vorm en geen uitgang.
"ß" na lange klinkers, "ss" na korte klinkers.
De stam van müssen en wissen eindigt op een s-klank, daarom hebben deze werkwoorden bij du een andere uitgang.
Extra: "man" (=men) en "wer" (=wie) krijgen altijd dezelfde vorm als er/sie/es!
Slide 8 - Tekstslide
Übung macht den Meister (oefening baart kunst).
Grammatik: Modalverben
Mache die Übungen
auf dem Arbeitsblatt.
timer
10:00
Slide 9 - Tekstslide
Was hast du gelernt?
Du .......... (kunnen) die Modalverben übersetzen.