Grammatica woordsoorten

Lees de theorie op blz. 198.
Maak online opdracht 1 en 2.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
Cursus 5 GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord




1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees de theorie op blz. 198.
Maak online opdracht 1 en 2.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
Cursus 5 GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord




Slide 1 - Tekstslide

Leg uit wat een werkwoord is

Slide 2 - Open vraag

Maak 3 zinnen
Schrijf het werkwoord in de zin in hoofdletters

Slide 3 - Open vraag

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica woordsoorten);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 1 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 1 maken.
  • Keuzebord.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 6 - Tekstslide

Een werkwoord
zegt wat iets of iemand doet wat iets of iemand overkom: vallen, gamen, eten, hardlopen.

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: kunnen, moeten, zijn, worden, zijn etc.
* Deze werkwoorden komen altijd samen met een ander werkwoord voor.

Slide 7 - Tekstslide

Een werkwoord
herkennen
Je herkent een werkwoord aan twee zaken:

- Je kunt het doen of het kan je overkomen.
Je kunt het woord vervoegen:
ik wandel, jij wandelt, wij wandelen.

Slide 8 - Tekstslide

De  kat krabt de krullen van de trap.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
concreet zelfstandig naamwoord (czn)
abstract zelfstandig naamwoord (azn)
eigennaam 
(zn-e)

Slide 9 - Sleepvraag

De koetsier van de postkoets poetst de postkoets met de potskoetspoetsdoek.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De
koetsier
van de postkoets
poetst
de postkoets
met de postkoetspoetsdoek

Slide 10 - Sleepvraag

Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
Als
vliegen
achter
vliegen
vliegen
vliegen
vliegen
vliegensvlug

Slide 11 - Sleepvraag

Maak zelf een zin een waarin minimaal drie werkwoorden voorkomen.

Slide 12 - Open vraag

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §1: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 3 t/m 8 
Online maken

Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 3 t/m 8
Online maken





Slide 13 - Tekstslide

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
3:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Mixopdrachten
§9 Mixopdrachten




Slide 14 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 15 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Verder met grammatica woordsoorten;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 3 maken.
  • Keuzebord.

Slide 16 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 17 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 18 - Tekstslide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe
serie wordt opgenomen.

A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.

Slide 20 - Open vraag

Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Uitlegfilmpje!

Slide 23 - Tekstslide

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'de'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 24 - Sleepvraag

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 25 - Sleepvraag

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 26 - Sleepvraag

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §3: Lidwoord en zelfstandig naamwoord 
(blz. 202 - 203).
Basisopdracht 3 t/m 5

Cursus 5 §3: Lidwoord, zelfstandig naamwoord
(blz. 202 - 203).
Basis: opdracht 3 t/m 5.




Slide 27 - Tekstslide

Maak zelf een zin waarin een werkwoord, zelfstandig naamwoord en lidwoord voorkomen.

Slide 28 - Open vraag

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Lesdoelen

Slide 29 - Tekstslide

Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 30 - Sleepvraag

Daarom geeft zijn vader, koning Laios, een herder opdracht de baby te doden.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 31 - Sleepvraag

Maar die geeft de zuigeling aan een van zijn vrienden, die de baby vervolgens  afstaat aaneen kinderloos echtpaar.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 32 - Sleepvraag

Eenmaal volwassen hoort Oedipus  van de voorspelling.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 33 - Sleepvraag

Hij ontvlucht zijn ouderlijk huis.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 34 - Sleepvraag

Op zijn zwerftocht krijgt hij ruzie met een voorname reiziger, die hem slaat met een houten stok.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 35 - Sleepvraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 36 - Tekstslide