1MH oefenen test 2

1MH oefenen test 2
test jezelf voor test 2 FRANS
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1MH oefenen test 2
test jezelf voor test 2 FRANS

Slide 1 - Tekstslide

De ontkenning (niet/geen = ne / n' ..... pas
FLASHCARD:
1.  zoek de Persoonsvorm (1e werkwoord in de zin)
2.  zet ne / n' er vlak voor (n' voor een a/e/i/o/u/stomme h)
3.  zet pas er direct achter.
Je regarde la télé.     Je ne regarde pas la télé.
C' est génial!              Ce n'est pas génial!
J'adore les maths.       je n'adore pas les maths.

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf ne/n'... pas op de juiste plek:
Je cherche la salle de classe 0.77

Slide 3 - Open vraag

Welke ontkennende zin is correct?
A
Je n'aime pas la pizza.
B
Je ne aime pas la pizza.
C
J'aime ne pas la pizza.

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
C'est ne pas formidable.
B
C' n'est pas formidable.
C
Ce n'est pas formidable.
D
Ce n'est formidable pas.

Slide 5 - Quizvraag

Schrijf de zin in de ontkenning:
Jean et Luc travaillent au marché.

Slide 6 - Open vraag

Welke zin is correct?
A
La ne prof pas donne les notes.
B
La prof n' donne pas les notes.
C
La prof donne ne les notes pas.
D
La prof ne donne pas les notes.

Slide 7 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er in de présent (=t.t.)
FLASHCARD:
1.  Neem de STAM: haal -er van het hele werkwoord
2.  Zoek het onderwerp in de zin en schrijf dan de juiste 
     uitgang achter de STAM.
Elle (trouver) .............. son livre.     Elle trouve son livre.
Nous (jouer) .......... au foot.            Nous jouons au foot.
   

Slide 8 - Tekstslide

Welke vorm is correct?
A
Je regardes une série.
B
Je regardons une série.
C
Je regarde une série
D
Je regardez une série.

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm is correct?
A
Nous adorer le croissant.
B
Nous adorons le croissant.
C
Nous adorez le croissant.
D
Nous adore le croissant.

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf alleen het werkwoord in de juiste vorm:
Madame Duroc (préparer) .................. le diner.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de zin in de juiste vorm:
Madame Duroc, vous (donner) ......... le cadeau?

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de zin in de juiste vorm:
Elles (jouer) .................... au foot.

Slide 13 - Open vraag

KLOKTIJDEN
FLASHCARD (deel 1):
1.  Schrijf eerst het HELE uur op
2.  Plak daarachter: 
- et quart = kwart over
- et demie / et demi = half
- moins le quart = kwart voor

UITZONDERING:
het is twaalf uur = il est midi / minuit
het is half één = il est midi et demi / minuit et demi

Slide 14 - Tekstslide

KLOKTIJDEN
FLASHCARD (deel 2):
Schrijf de kloktijd digitaal erbij als je kwart over of half moet vertalen.
het is kwart over acht. (8:15)  il est huit heures et quart.
het is half negen. (8:30)           il est huit heures et demie.
Bij kwart voor kun je het getal gebruiken dat er al staat:
het is kwart voor tien.               il est dix heures moins le quart.

Slide 15 - Tekstslide

Vertaal: het is vijf uur.
A
il est quatre heures.
B
c'est cinq heures.
C
il est cinq.
D
il est cinq heures.

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal: het is kwart over zeven.(7:15)
A
il est sept heures et quart.
B
il est quart et sept heures.

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: het is half zes. (5:30)
A
il est cinq heures et demi.
B
Il est cinq heures et demie.

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal: het is twaal uur.
A
il est minuit.
B
il est douze heures.
C
il est midi.
D
il est midi heures.

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: het is half één
A
il est douze heures et demi.
B
il est midi et demi.
C
il est douze heures et demie.
D
il est minuit et demi.

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: het is kwart voor één.
A
il est une heure moins le quart.
B
il est une heures moins le quart.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

het bezittelijk voornaamwoord
FLASHCARD:
Kijk naar het ZN=Zelfstandig Naamwoord dat ACHTER de stippeltjes staat:
- meervoud?   dan kolom 3
-  enkelvoud met klinker (a/e/i/o/u) of stomme h?  dan kolom 1
-  enkelvoud mannelijk ( le/un)?  dan kolom 1
-  enkelvoud vrouwelijk (la/une)? dan kolom 2

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

(mijn) ............. mère
A
mon mère
B
ma mère
C
mes mère

Slide 25 - Quizvraag

(jouw) ................ parents
A
ton parents
B
tes parents
C
ta parents

Slide 26 - Quizvraag

(haar) ................ père
A
sa père
B
son père
C
ses père

Slide 27 - Quizvraag

(onze) ................ notes
A
nos notes
B
notre notes

Slide 28 - Quizvraag

(ons) .......... hôtel
A
notre hôtel
B
nos hôtel

Slide 29 - Quizvraag

(uw) ................. cousins
A
votre cousins
B
vos cousins

Slide 30 - Quizvraag

(zijn) .......... copine
A
être copine
B
son copine
C
il est copine
D
sa copine

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal alleen het bezittelijk voornaamwoord:
Les élèves mettent (hun) ................... sac-à dos par terre.

Slide 32 - Open vraag

le verbe être = zijn
UIT HET HOOFD LEREN:
je suis                                    
tu es
il / elle est
on est
nous sommes
vous êtes
ils / elles sont

ik ben
jij bent
hij / zij is
we zijn (men is)
wij zijn
jullie zijn + u bent
zij zijn

Slide 33 - Tekstslide

zijn = .........
A
avoir
B
sein
C
être
D
aller

Slide 34 - Quizvraag

juiste vorm van être:
je ........
A
suis
B
es
C
est
D
sommes

Slide 35 - Quizvraag

Juiste vorm van être:
elle ..........
A
es
B
est

Slide 36 - Quizvraag

Juiste vorm van être:
elles .............
A
est
B
êtes
C
être
D
sont

Slide 37 - Quizvraag

Juiste vorm van être:
Saskia et Serge ..........
A
sont
B
est
C
être
D
sommes

Slide 38 - Quizvraag

Traduis:
ik ben = ..........
A
je suis
B
je es

Slide 39 - Quizvraag

Traduis:
Hij is = .........
A
il es
B
il sont
C
il êtes
D
il est

Slide 40 - Quizvraag

Traduis:
U bent = ......
A
elles est
B
vous sommes
C
vous êtes
D
vous être

Slide 41 - Quizvraag

Traduis:
jij bent = .....
A
tu es
B
tu est

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video