In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Kern les 31
Wat is Nederlands?
Slide 1 - Tekstslide
Alles is Nederlands
Nederlandse taal -> ook wel standaardtaal of algemene omgangstaal.
Er is niet één soort Nederlands dat door iedereen gesproken wordt.
Daarnaast zijn er allerlei dialectvormen en jongerentaal -> straattaal.
Talen veranderen continu door de creativiteit van mensen.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Dialect
Taal
Limburgs
Zeeuws
Fries
Nederlands
Frans
Duits
Brabants
Gronings
Slide 4 - Sleepvraag
Talen en dialect
- Taal: Twee groepen verstaan elkaar niet (NL en Fries)
- Dialect: De spraak verschil van de ene groep, maar ja kan elkaar (met moeite) nog verstaan (Brabants, Limburgs)
Slide 5 - Tekstslide
Talen en dialect
- Taal zorgt voor verbinding en identiteit.
- Sjibbolet = Woorden of zinnen met klanken die uniek zijn voor het Nederlands.
Bijv: Scheveningse beschuit of angstschreeuw
Slide 6 - Tekstslide
STRAATTAAL & DIALECT
Slide 7 - Tekstslide
Wat betekent de term standaardtaal?
A
De taal die iedereen in een land kan begrijpen en gebruiken
B
De taal die in het nieuws gebruikt wordt
C
Een taal die iedereen spreekt
D
De taal waarin je schoolboeken geschreven zijn
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent de term moedertaal?
A
De taal die je vanaf je geboorte leert
B
De taal die iedereen in een land kan begrijpen en gebruiken
C
De taal die in het nieuws gebruikt wordt
D
De taal waarin je schoolboeken geschreven zijn
Slide 9 - Quizvraag
Sleep de uitspraken naar het juiste vakje.
Waar
Niet waar
Dialect is de taal van de boeren.
Dialect is vooral spreektaal.
Dialect is typisch Nederlands.
Fries is een dialect.
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is een dialect?
A
Een officiële taal van een land.
B
Een variant van een taal met specifieke kenmerken.
C
Een vorm van gebarentaal.
D
Een taal die door veel mensen wordt gesproken.
Slide 11 - Quizvraag
Zijn dialecten belangrijk?
A
Nee, want ze zorgen voor onbegrip tussen generaties.
B
Nee, want ze hebben geen invloed op de standaardtaal.
C
Nee, want ze maken communicatie moeilijker.
D
Ja, want ze dragen bij aan de culturele diversiteit en identiteit.
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn kenmerken van een dialect?
A
Afwijkingen in uitspraak, woordenschat en grammatica.
B
Afspraken over grammatica, stijlvormen en spelling.
C
Het gebruik van veel Engelse leenwoorden.
D
Een sterke invloed van de standaardtaal.
Slide 13 - Quizvraag
Is er verschil tussen dialect en een accent?
A
Een accent gaat alleen over de uitspraak.
B
Een accent wordt alleen door ouderen gebruikt en een dialect door iedereen.
C
Een accent is altijd moeilijker te verstaan dan dialect.
D
Een accent wordt vooral in formele situaties gebruikt en dialect vooral thuis.
Slide 14 - Quizvraag
Hoe ontstaat een dialect?
A
Door geografische en sociale isolatie van een gemeenschap.
B
Door globalisering en technologische ontwikkelingen.
C
Door politieke besluiten.
D
Door invloed van andere talen.
Slide 15 - Quizvraag
Taal of dialect?
De volgende factoren bepalen of een 'taal' een dialect is of niet:
1 Taalafstand: het verschil tussen de taal en andere talen: lijkt het veel op elkaar of niet?
2 Taalwil: de wil om deze taal te spreken en door te geven aan de volgende generatie
3 Taalstatus: in hoeverre wordt de taal in het alledaagse leven gebruikt?
Slide 16 - Tekstslide
Is het Fries een taal?
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quizvraag
Het Fries is een taal
- Het Fries heeft eigen grammatica.
- Het Fries wordt erkend door de overheid.
- Op de basisschool is het Fries een verplicht vak.
- Er is bij de Friezen sprake van taalwil (willen het graag zelf spreken)
Slide 18 - Tekstslide
Nederlandse dialecten
Slide 19 - Tekstslide
1. Welk dialect hoor je hier?
A
Drents
B
Gronings
C
Twents
D
Fries
Slide 20 - Quizvraag
2. Welk dialect hoor je hier?
A
Drents
B
Gronings
C
Twents
D
Fries
Slide 21 - Quizvraag
Welk dialect hoor je hier?
A
Amsterdams
B
Rotterdams
C
Twents
D
Gooisch
Slide 22 - Quizvraag
Achtergrond
Dialect is een taal op zich: met een eigen woordenschat, klanken en grammatica.
Een dialect kan voor vooroordelen zorgen ('dom', maar gezellig) en kan minder kansen geven bij bijv. sollicitaties. Een dialect kan soms lastig verstaanbaar zijn voor iemand die het dialect niet spreekt of kent.
Slide 23 - Tekstslide
Ontstaan van talen en dialecten
vanuit het proto-Indo-Europees
mensen vestigen zich ergens anders
verschillende talen en dialecten noem je taalvariëteiten: taal definieert je (sub)cultuur en de groep waar je bij hoort
Bijvoorbeeld: Hagenees of Hagenaar
Doei of Houdoe
Slide 24 - Tekstslide
Verschillende dialecten in Nederland
Zeeuws en West-Vlaams
Hollands
Nedersaksisch
Utrechts Alblasserwaards
Brabants
Limburgs
Slide 25 - Tekstslide
Taalverandering
- Taal verandert: Van Straelen of Van Stralen
Van Duijvenbode of Van Duivenbode
- Leenwoorden (veel uit het Engels)
- Taalpuristen zijn tegen de taalverandering
- Gebruiken liever neologismen (nieuwe woorden)
Slide 26 - Tekstslide
Wat vind jij van mensen die het spreken van dialecten niet accepteren?
A
Ik vind ook dat alleen het standaard Nederlands gesproken mag worden.
B
Ik vind dat het afhankelijk is van het accent.
C
Ik vind dat het afhangt van de situatie.
D
Ik vind dat iedereen een dialect mag spreken.
Slide 27 - Quizvraag
Jongerentaal en straattaal
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Slide 30 - Video
Wat is het verschil tussen jongerentaal en straattaal?
A
Jongerentaal heeft minder invloeden van andere talen.
B
Jongerentaal is meer algemeen en minder gebonden aan specifieke wijken.
C
Jongerentaal is alleen in grote steden te horen.
D
Jongerentaal wordt vooral door oudere generaties gebruikt.
Slide 31 - Quizvraag
Wanneer is straattaal ontstaan?
A
Eind 20e eeuw
B
Eind 19e eeuw
C
Begin van het jaar 2000
Slide 32 - Quizvraag
Hoe komt het dat veel jongeren naast de Nederlandse taal ook straattaal spreken?
A
Het wordt gebruikt in songteksten.
B
Jongeren willen graag bij een bepaalde groep horen.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.
Slide 33 - Quizvraag
Wat betekent: Doe hènig an!
A
Doe goed je best!
B
Doe voorzichtig!
C
Doe rustig aan!
Slide 34 - Quizvraag
Uit welke taal komt het woord 'Doekoe'?
A
Antiliaans
B
Surinaams
C
Marrokaans
D
Turks
Slide 35 - Quizvraag
Wat betekent het woord 'kats'
A
Helemaal
B
Een kater hebben.
C
Onaardig
D
Op het punt staan jonge katjes te krijgen.
Slide 36 - Quizvraag
Wat betekent dr'en?
A
Erg vinden
B
Iemand pesten
C
Rustig doen
D
Hard wegrennen
Slide 37 - Quizvraag
Achtergrond
Straattaal is een zelfgemaakte taal vol afkortingen in sms- en apptaal, schunnige woorden uit de hiphop en leentermen uit het Marokkaans, Turks, Engels en Surinaams. In Nederland is de basistaal Nederlands. Er wordt gespeeld met lidwoorden, toon, tempo en volume.
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Video
Waarom spreken jongeren straattaal?
Het is een codetaal.
Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels -> heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden gebracht te worden -> én toch is het verband/ de relatie helder.